ECLI:NL:RBAMS:2020:2191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/221810-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met bedreiging en geweld

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 10 juli 2019 en 25 juli 2019, waarbij de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd een slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], af te persen voor een bedrag van 50.000 euro en/of 19.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben bedreigd met geweld, zowel telefonisch als persoonlijk, en dat er dreigementen zijn geuit tegen de aangever, zijn familie en zijn vriendin. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol speelde in de bedreigingen en de afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de impact daarvan op de slachtoffers, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/221810-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 30 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. E.G.S. Roethof en J.T. Brassé, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen. [slachtoffer 1] zou telefonisch (via WhatsApp) en in persoon zijn bedreigd. Als hij niet zou betalen, zou er geweld worden gebruikt tegen hem, zijn familie, zijn vriendin of haar beautysalon.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis gevoegd en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 18 juli 2019 heeft de [slachtoffer 1] aangifte gedaan van afpersing en hij verklaarde samengevat het volgende [2] .
Aangever kent verdachte omdat hij in de periode van oktober 2018 tot en met mei 2019 samen met hem gedetineerd was in de penitentiaire inrichting [detentieplaats 2] . Zij sportten in die periode regelmatig samen en naderhand hielden zij contact. Verdachte liet aangever weten dat hij breder wilde worden en hierop heeft aangever verdachte voorgesteld aan [persoon] , omdat aangever wist dat [persoon] aan anabolen of hormonen kon komen. Aangever verklaarde in een later verhoor dat verdachte aangever ook had gevraagd of [persoon] voor verdachte een transport naar het buitenland kon doen. Aangever antwoordde dat hij [persoon] zelf moest bellen. [3] Op 10 of 11 juli 2019 nam verdachte opnieuw contact op met aangever en spraken zij af bij de sportschool [naam] in Amstelveen. Daar vertelde verdachte dat hij [persoon] een auto had gegeven waarin verdovende middelen zaten, te weten twee blokken cocaïne [4] , en dat [persoon] sindsdien spoorloos was. Verdachte beschuldigde aangever dat hij hier iets mee te maken had en zei dat aangever hem € 50.000 euro verschuldigd was omdat hij voor [persoon] garant zou staan. Aangever ontkende tegenover verdachte dat hij er iets mee te maken had, maar heeft wel verdachte geprobeerd te helpen om [persoon] te vinden. Zo heeft aangever verdachte naar de broer van [persoon] in het ziekenhuis en naar de woning van de ouders van [persoon] gebracht. Ook heeft aangever hem het telefoonnummer van de ouders van [persoon] gegeven en zijn eigen woonadres om het vertrouwen van verdachte te wekken. Op 12 juli 2019 ontmoette aangever verdachte opnieuw bij de sportschool in Amstelveen. Verdachte reed samen met een brede Marokkaan in een witte Mercedes met een Duits kenteken. Op 16 juli 2019 wilde verdachte nogmaals met verdachte afspreken, maar aangever vertrouwde het niet. Op 17 juli 2019 ontving aangever via WhatsApp een bericht waarin € 19.000 werd geëist, anders zou zijn huis in de fik gaan. Deze berichten waren afkomstig van een Marokkaans telefoonnummer [5] . Ook zijn er berichten naar aangever verzonden vanaf een telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte. In de berichten wordt [slachtoffer 1] gemaand om binnen twee maanden € 19.000 te betalen, anders zou het € 50.000 worden. [6] Aangever verklaarde verder dat kort daarna werd gebeld naar de beautysalon van zijn vriendin en naar zijn vriendin zelf. Een man zei tegen haar dat als er niet snel betaald zou worden, er een handgranaat voor de deur van de salon zou worden gelegd. Vervolgens werd er voortdurend gebeld naar de salon waarbij werd gedreigd met het in brand steken van de salon en de woning van aangever.
Tijdens zijn bezoek aan de politie in Amstelveen op 17 juli 2019 kreeg aangever via snapchat berichten van het account van [persoon 2] , met wie aangever ook in de penitentiaire inrichting [detentieplaats 2] had gezeten. In deze berichten werd aangever ook gesommeerd geld te betalen. [7] [persoon 2] heeft bevestigd dat het snapchataccount waarmee deze berichten zijn verzonden, van hem is. Verder heeft hij verklaard dat hij wist dat er een probleem was tussen verdachte en aangever en dat hij heeft bemiddeld. [persoon 2] verklaarde dat hij de dreigende berichten niet herkende en dat hij verdachte berichten heeft laten versturen met [persoon 2] ’s telefoon. [8]
Op 23 juli 2019 zijn de ouders van [persoon] verhoord en zij verklaarden dat zij verschillende malen zijn benaderd in verband met een bedrag van € 50.000 dat zij zouden moeten betalen voor hun zoon [persoon] . [verdachte] is één van de personen die bij hen aan de deur kwam. Hij reed in een witte Mercedes met een Duits kenteken. [9] Op 29 juli 2019 is [persoon] zelf door de politie verhoord en hij verklaarde dat hij een auto had gehuurd om een tas voor verdachte in Kopenhagen af te leveren, maar dat hij er toch van heeft afgezien. [10]
Op 24 en 25 juli 2019 is aangever opnieuw door de politie verhoord en hij verklaarde dat hij, zijn vriendin en familie nog steeds werden bedreigd omdat [persoon] onvindbaar was. [11] Op 24 juli 2019 werd aangever gebeld door een hem onbekende man die met hem over de kwestie wilde praten. Ze spraken af bij de sportschool in Amstelveen. Deze persoon kwam aanrijden met een blauwe Volkswagen met kenteken [nummer] . Aangever moest van hem aan een sporttasje voelen. Aangever voelde dat er een pistool of een op een pistool gelijkend voorwerp in zat. Aangever voelde de grip en de trekker. Aangever heeft geluidsfragmenten van het gesprek met deze persoon opgenomen en dit gesprek is door de politie uitgewerkt. In deze gesprekken uitte deze persoon onder meer de dreigementen zoals opgenomen in de tenlastelegging onder het derde tot en met zesde gedachtestreepje (waaronder dat hij niet wil dat [slachtoffer 1] , zijn broertje of vriendin lichamelijke problemen krijgt, en dat hij een ‘appel’ ging neerleggen bij de beautysalon. Ook zegt hij in dat geluidfragment [naam 2] te heten en dat zijn telefoonnummer [nummer 2] is. Tijdens deze ontmoeting belde [naam 2] met verdachte. Aangever herkende door de telefoon de stem van verdachte. [12]
Enkele uren na de aanvullende aangifte op 24 juli 2019 werd aangever opnieuw gebeld vanaf het telefoonnummer [nummer 2] . Op instructie van de politie is aangever toen met zijn ouders naar het politiebureau gegaan. Daar ontving aangever een aantal berichten op zijn telefoon vanaf het telefoonnummer [nummer 3] die waren gericht tegen de beautysalon. [13] Deze berichten bevatten de bedreigende teksten die staan genoemd onder het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging (namelijk: “vieze kk pinda ik ga je kk vrouw verkrachten ik ga langs die kk hoek en haar zaak nun” en/of “je gaat slapen kk hoerenkind spelletjes spelen ik neuk je kk moeder 50 kop brengrn je hoerenmoedrr ik ga je klaren”). Die berichten zijn later ook zijn teruggevonden op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] . [14] Er is ook een foto van de voordeur van de beautysalon naar [slachtoffer 1] gestuurd, en in de weerspiegeling is een persoon te zien die qua postuur en kleding grote overeenkomsten vertoont met medeverdachte [medeverdachte] . [15] Op instructie van de politie stuurde aangever berichten aan het telefoonnummer [nummer 2] om [naam 2] te ontmoeten in restaurant [naam 3] aan de [adres] . [16]
Van 24 juli 2019 om 17:10 uur en 25 juli 2019 om 02:00 uur deed de politie observaties op de [adres 2] en bij de [adres] en luisterden zij het telefoonnummer [nummer 2] af. Uit de observaties en de tapgesprekken in samenhang bezien concludeerde de politie dat medeverdachte [medeverdachte 2] naar alle waarschijnlijkheid de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 2] en medeverdachte [medeverdachte] de gebruiker van het nummer [nummer 3] . Tussen deze nummers was er die dag frequent contact. [medeverdachte] en ene [persoon 4] liepen tussen 23:42 uur en 23:55 uur voor restaurant [naam 3] en liepen het terras op tot aan de drempel van het restaurant en hun blik was gericht op de ingang. Uit de gesprekken die [medeverdachte] voerde met het nummer [nummer 2] blijkt dat zij aangever probeerden te lokaliseren zodat zij van hem geld in ontvangst konden nemen. [17] [medeverdachte 2] en [medeverdachte] werden op 25 juli 2019 kort na middernacht in de omgeving van de [adres] aangehouden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een bericht naar aangever heeft gestuurd vanaf een Nederlands telefoonnummer. Dat bericht ging over een afspraak die hij met aangever had gemaakt en die hij niet was nagekomen. Verdachte heeft niet willen verklaren waarover deze afspraak ging.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot afpersing gevorderd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende naar voren gebracht. Verdachte kan op geen enkele wijze aan de medeverdachten worden gekoppeld. Medeplegen kan dus niet worden bewezen. Daarnaast zijn de enige bedreigingen die van verdachte zelf afkomstig zouden zijn (namelijk die berichten die staan genoemd onder het eerste gedachtestreepje op de tenlastelegging) afkomstig van de telefoon van [persoon 2] en die berichten worden uitsluitend door de verklaring van [persoon 2] aan verdachte gekoppeld. [persoon 2] heeft bij de rechter-commissaris echter anders verklaard dan hij eerder bij de politie heeft gedaan. De verklaringen van [persoon 2] zijn daarom niet geloofwaardig. Daar komt bij dat hem door de officier van justitie voorafgaand aan het verhoor bij de rechter-commissaris is toegezegd dat hij niet zou worden vervolgd als hij zich aan zijn verklaring bij de politie zou houden. Bovendien volgt uit objectieve gegevens, te weten de vliegticketreserveringen en de in- en uitreisstempels in het paspoort van verdachte, dat hij van 13 juli 2019 tot 10 september 2019 in Marokko heeft verbleven. Verdachte kan dus niet op 17 juli 2019 met [persoon 2] samen zijn geweest. Het feit dat meerdere personen aangever hebben bedreigd impliceert ook niet noodzakelijkerwijs een samenwerkingsverband tussen die personen en verdachte. Als het om verdovende middelen gaat, zijn er vaak meerdere investeerders bij betrokken en in het criminele circuit komt het ook voor dat anderen die weet krijgen van een schuld, een kans zien en daarop inhaken. [persoon] heeft verklaard dat de bedreigingen zijn gestopt op 15 juli 2019. Het Marokkaanse telefoonnummer kan niet aan verdachte worden gekoppeld en ook van de berichten die afkomstig zijn van het telefoonnummer van verdachte staat niet vast dat hij deze berichten zelf heeft verstuurd. WhatsApp-fraude komt tegenwoordig vaak voor. Er is dan ook geen bewijs dat verdachte anderen heeft aangestuurd om aangever te bedreigen. De vriendin vanaf wiens telefoonnummer zou zijn gebeld naar de salon is niet gehoord. Ten slotte is de verklaring dat verdachte heeft gereden in een Mercedes met een Duits kenteken niet onderbouwd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de aanleiding voor de poging tot afpersing waarschijnlijk een misgelopen drugstransport is. [persoon] zou begin juli 2019 voor verdachte twee blokken cocaïne met een auto naar het buitenland vervoeren. Verdachte houdt aangever verantwoordelijk voor de door hem geleden schade omdat aangever hem met [persoon] in contact heeft gebracht. Hij eiste van hem ter compensatie bedragen van € 19.000 en/of € 50.000. Dit onderdeel van de aangifte vindt niet alleen steun in de verklaringen van [persoon] zelf en in die van zijn ouders, maar ook in diverse tekstberichten en in het door aangever opgenomen geluidsfragment van ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 2] . In dit gesprek heeft [medeverdachte 2] verwezen naar verdachte, [persoon] , het transport van de blokken en de geëiste geldbedragen.
Daarnaast staat vast dat verdachte persoonlijk en via zijn vriendin en haar beautysalon diverse malen is bedreigd om de vermeende schuld in te lossen. Deze bedreigingen ontvingen zij via WhatsApp, snapchat, telefonisch en ook mondeling.
Het verweer van de verdediging komt er kort gezegd op neer dat zij stelt dat er geen bewijs is dat verdachte deze bedreigingen zelf heeft geuit of dat hij anderen heeft aangestuurd om aangever te bedreigen. De rechtbank acht echter wel bewezen dat verdachte direct dan wel indirect achter deze bedreigingen zat en overweegt daartoe het volgende.
Aangever heeft consistent en gedetailleerd verklaard over de reden van en de manier waarop de dreigementen van de zijde van verdachte zijn begonnen. Zij hebben elkaar rond 10 juli 2019 ontmoet in de sportschool in Amstelveen. Verder staat vast dat kort daarna vanaf het WhatsApp-account van verdachte (op het toestel van aangever opgeslagen als “ [naam 4] ”) berichten zijn verstuurd die gingen over het geldbedrag dat aangever verschuldigd zou zijn. De suggestie dat deze berichten mogelijk niet door verdachte zelf zijn verstuurd omdat er sprake zou kunnen zijn van WhatsApp-fraude is voor het eerst door de raadsman ter terechtzitting gedaan, maar dit is op geen enkele wijze nader onderbouwd en nooit, ook niet ter terechtzitting, door verdachte naar voren gebracht. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte deze berichten zelf heeft verstuurd. Daarnaast heeft [persoon 2] in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij verdachte geholpen heeft om een conflict met aangever op te lossen en daarvoor via zijn snapchataccount berichten heeft verstuurd en ook berichten door verdachte heeft laten versturen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen, ook niet door de andersluidende verklaring die [persoon 2] op 27 januari 2020 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat [persoon 2] zelf een conflict had met aangever, nu hij dit bij dit verhoor voor het eerst heeft verklaard, daarover geen enkele informatie wilde geven en daarvoor in het dossier geen enkele aanwijzing is. Ook acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat [persoon 2] zich plotseling zou hebben herinnerd dat hij zijn telefoon niet aan verdachte, maar aan een onbekend iemand met een scooterhelm en een masker op zou hebben uitgeleend. Voor zover de verdediging door het overleggen van de vliegticketreserveringen en in het bijzonder de kopieën van de stempels uit het paspoort van verdachte heeft getracht aan te tonen dat verdachte tussen 13 juli 2019 en 10 september 2019 niet in Nederland heeft verbleven, acht de rechtbank dit onvoldoende om ervan uit te gaan dat verdachte op 17 juli 2019 niet in Nederland kan zijn geweest. De kopie van de twee pagina’s uit het paspoort van verdachte vormt daarvoor geen sluitend bewijs en bewijs dat verdachte op 17 juli 2019 daadwerkelijk in Marokko verbleef, ontbreekt. Ook ontving aangever tekstberichten met dreigementen vanaf een Marokkaans telefoonnummer die gelet op de inhoud gingen over dezelfde kwestie. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat deze berichten door verdachte zelf zijn verstuurd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte deze heeft verzonden of door iemand anders heeft laten verzenden. De berichten hebben dezelfde strekking als de berichten afkomstig van het WhatsApp-account van verdachte, maar zijn dreigender van aard. Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte zijn dreigementen wel vaker niet rechtstreeks stuurde, mogelijk omdat hij buiten schot wilde blijven, maar waarschijnlijk ook omdat aangever hem had geblokkeerd. Zo heeft verdachte [persoon 2] ingeschakeld om aangever te bedreigen en uit de geluidsfragmenten die aangever op 24 juli 2019 heeft opgenomen, blijkt dat “ [naam 2] ” ook in opdracht van verdachte handelde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met verschillende personen om te pogen verdachte af te persen.
Naast de bedreigingen genoemd onder het derde tot en met het zevende gedachtestreepje houdt de rechtbank verdachte ook medeverantwoordelijk voor de onder het tweede gedachtestreepje genoemde, vanaf de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] verzonden dreigementen. Of verdachte medeverdachte [medeverdachte] al dan niet persoonlijk kende is daarbij niet van belang. Uit de berichten die [medeverdachte] heeft verzonden blijkt immers dat hij direct dan wel indirect in opdracht van verdachte handelde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 10 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van 50.000 euro en/of 19.000 euro dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
- via internet (whatsapp) berichten gestuurd met de woorden: “Gooi je hele kk zaak in de fik inclusief waar je ouders wonen. Zorg dat ze betalen.” en “Ga je betalen of niet. Bro ik zweer het op moeder. Dood ik zal je hele kl familie uitroeien”, en
- via internet (whatsapp) berichten gestuurd met de woorden: “vieze kk pinda ik ga je kk vrouw verkrachten ik ga langs die kk hoek en haar zaak nun” en “je gaat slapen kk hoerenkind spelletjes spelen ik neuk je kk moeder 50 kop brengrn je hoerenmoedrr ik ga je klaren” en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat het niet om de 50.000 en/of 60.000 euro gaat, maar om het
respect voor zijn oom en de business en/of dat aangever minimaal de helft moest betalen,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte, het wil oplossen en dat hij niet wil dat die [slachtoffer 1]
lichamelijke problemen krijgt, of zijn broertje, of zijn vriendin, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte ‘een appel’ ging neerleggen bij de beautysalon op de Albert Cuyp althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] al lang had doodgeschoten althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 1] aan een vuurwapen heeft laten voelen, althans een daarop gelijkend voorwerp
en
- met die [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt om betaling van het voorgenoemde bedrag te laten
voldoen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de gehele tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke strafdeel opgelegd door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 16 december 2015 (parketnummer 23/002924-15).
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, ervan uitgaande dat verdachte alleen voor het eerste gedachtestreepje wordt veroordeeld, de door officier van justitie gevorderde straf hoog is, gelet op de richtlijnen voor bedreiging (€ 250,- geldboete) en straatroof zonder letsel of gebruik van vuurwapens (drie maanden gevangenisstraf).
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de straf onder andere naar de ernst van de poging tot afpersing en de gevolgen die dit heeft gehad voor het slachtoffer en de maatschappij. Ook houdt zij rekening met de omstandigheden waaronder verdachte de afpersing heeft gepleegd en zijn persoonlijke omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met meerderde personen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing om een vermeende schuld – die is ontstaan uit een (mislukt) drugstransport – in te lossen. Verdachte wordt, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet enkel veroordeeld voor hetgeen onder het eerste gedachtestreepje in de tenlastelegging is opgenomen. De geuite dreigementen waren zeer ernstig, variërend van het toebrengen van fysiek letsel of het doden van de aangever, zijn vriendin en familieleden tot het neerleggen van een handgranaat voor de beautysalon van de vriendin van aangever, met alle mogelijke gevolgen voor niet alleen aangever en zijn familie en vriendin, maar ook voor klanten van de beautysalon, omwonenden en toevallige voorbijgangers als de handgranaat daadwerkelijk zou zijn geplaatst. Nu het plaatsen van explosieven in de afgelopen jaren in Amsterdam meermalen daadwerkelijk is voorgekomen, zijn de dreigementen zowel door de slachtoffers als door de politie zodanig serieus genomen dat de salon op last van de politie zeven dagen gesloten is geweest. Ook hebben de dreigementen blijkens de verklaringen van de slachtoffers gevoelens van stress, angst en onveiligheid veroorzaakt. Verder weegt de rechtbank bij de strafbepaling mee dat verdachte bij de bedreigingen een centrale rol speelde. De rechtbank heeft immers bewezen geacht dat verdachte degene was die geldbedragen van aangever eiste en die anderen aanstuurde om aangever en zijn naasten verder onder druk te zetten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte onherroepelijk is veroordeeld voor een drugsdelict.
Ten aanzien van de benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] vordert € 2.601,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde niet rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De onderneming komt in de tenlastelegging niet voor, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat bewezen is verklaard dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen een geldbedrag af te geven door te dreigen hem, zijn familie en zijn vriendin iets aan te doen en te dreigen een handgranaat voor de beautysalon neer te leggen. Naar aanleiding van die bedreigingen is de beautysalon op 24 juli 2019 ontruimd en is de salon op last van de politie daarna zeven dagen gesloten gebleven. De salon is daardoor inkomsten misgelopen. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededaders de [bedrijf slachtoffer 2] rechtstreeks schade hebben toegebracht.
De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist.
De benadeelde partij heeft toegelicht dat circa de helft van de klanten van de salon transacties via pin voldoet, en de rest van de klanten contant betaalt. Tussen 21 juli 2019 en 28 oktober 2019 was de omzet aan pintransacties € 23.407,80, wat neerkomt op gemiddeld € 7.803,- per maand. De omzet aan contanten is niet aantoonbaar, maar aangezien de helft van de klanten contant betaalt, is de omzet € 15.606,- per maand, wat neerkomt op € 3.901,50 per week. Na aftrek van 1/3 deel aan belasting resteert dan € 2.601,-.
Omdat de omzet van klanten die contant betalen onvoldoende is onderbouwd, vindt de rechtbank dat de vordering alleen kan worden toegewezen voor zover dit ziet op de transacties die per pin worden gedaan. Dat betekent dat € 1.287,50 zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [bedrijf slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 550,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde niet rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij komt in de tenlastelegging niet voor, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt ook ten aanzien van [slachtoffer 2] vast dat haar rechtstreeks schade is toegebracht. Bewezen is verklaard dat verdachte en zijn mededaders hebben gepoogd [slachtoffer 1] te dwingen een geldbedrag af te geven door te dreigen niet alleen hem, maar ook zijn vriendin iets aan te doen. Ook is gedreigd een handgranaat voor de beautysalon van de benadeelde partij neer te leggen. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededaders ook [slachtoffer 2] rechtstreeks schade hebben toegebracht.
De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 4.200,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het gedeelte van € 3.600,00, dat ziet op de gestelde schade geleden door de [bedrijf slachtoffer 2] , dient [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet is gebleken dat hij is gemachtigd om namens deze rechtspersoon een vordering in te stellen. De rechtbank merkt op dat ook de [bedrijf slachtoffer 2] om een schadevergoeding heeft gevraagd, en deze ten dele is toegewezen.
Het gedeelte van € 600,00, dat ziet op de gestelde schade wegens de aanschaf van een nieuwe telefoon, is door de benadeelde partij niet onderbouwd. Voor dit gedeelte zal [slachtoffer 1] daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 28 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002924-15, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 16 december 2015 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden of uitgereikt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
De verdediging heeft aangevoerd dat de proeftijd al zou zijn verlopen als de verdachte tegen het onderliggende arrest geen cassatie had ingesteld en dat de onderhavige strafzaak ziet op een geweldsdelict terwijl de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een drugsdelict. De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, en subsidiair om de proeftijd te verlengen of de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de proeftijd al zou zijn verlopen als de verdachte tegen het onderliggende arrest geen cassatie had ingesteld, geen aanleiding om van tenuitvoerlegging af te zien. Cassatie is ingesteld door verdachte. Dat is zijn recht, maar daarmee is onlosmakelijk verbonden dat de opgelegde straf nog niet onherroepelijk werd en de proeftijd op een later tijdstip is ingegaan. Ook de omstandigheid dat deze zaak een geweldsdelict betreft maakt dit voor de rechtbank niet anders, nu het een ernstig feit betreft waarvoor de aanleiding bovendien ook een conflict over drugs was. De rechtbank verwerpt de verweren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.287,50 (duizend tweehonderdenzevenentachtigeuro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf slachtoffer 2] aan de Staat € 1.287,50 (duizend tweehonderdenzevenentachtigeuro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf van 6 (zes) maanden die bij arrest van 16 december 2015 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 23/002924-15, ten uitvoer zal worden gelegd indien in de zaak met parketnummer 13/221810-19 sprake is van een onherroepelijke veroordeling
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2020.
BIJLAGE 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 10 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van (ongeveer) 50.000 euro en/of 19.000 euro, in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- via internet (whatsapp) een of meerdere bericht(en) gestuurd met de woorden: “Gooi je hele kk zaak in de fik inclusief waar je ouders wonen. Zorg dat ze betalen.” en/of “Ga je betalen of niet. Bro ik zweer het op moeder. Dood ik zal je hele kl familie uitroeien”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- via internet (whatsapp) een of meerdere bericht(en) gestuurd met de woorden: “vieze kk pinda ik ga je kk vrouw verkrachten ik ga langs die kk hoek en haar zaak nun” en/of “je gaat slapen kk hoerenkind spelletjes spelen ik neuk je kk moeder 50 kop brengrn je hoerenmoedrr ik ga je klaren” althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat het niet om de 50.000 en/of 60.000 euro gaat, maar om het
respect voor zijn oom en de business en/of dat aangever minimaal de helft moest betalen,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte, het wil oplossen en dat hij niet wil dat die [slachtoffer 1]
lichamelijke problemen krijgt, of zijn broertje, of zijn vriendin, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte ‘een appel’ ging neerleggen bij de beautysalon op de Albert Cuyp althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] al lang had doodgeschoten althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] aan een vuurwapen heeft laten voelen, althans een daarop gelijkend voorwerp
en/of
- met die [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt om betaling van het voorgenoemde bedrag te laten
voldoen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Aangifte [slachtoffer 1] d.d. 18 juli 2019, p. 00001-00005.
3.Verhoor [slachtoffer 1] d.d. 25 juli 2019, p. 00021-00035.
4.Zie voetnoten 2 en 3.
5.Bijlage bij aangifte, p. 00006-00007.
6.Bijlage bij aangifte d.d. 18 juli 2019, p. 00008 en proces-verbaal van bevindingen d.d, 18 juli 2019, p. 00039-00040.
7.Aangifte d.d. 18 juli 2019, de bijlagen p. 00010-00012.
8.Verhoor verdachte [persoon 2] d.d. 20 augustus 2019, p. 00265-00268.
9.Verhoor [persoon] en [persoon 3] d.d. 23 juli 2019, p. 00071-00073.
10.Verhoor [persoon] d.d. 29 juli 2019, p. 00224-00228.
11.Verhoor aangever d.d. 24 juli 2019, p. 00017-00019.
12.Bevindingen gesprekken aangever d.d. 30 juli 2019, p. 00192-00197.
13.Bevindingen d.d. 26 juli 2019, p. 00156-00163.
14.Bevindingen d.d. 8 augustus 2019, p. 00218-00223.
15.Idem.
16.Bevindingen d.d. 26 juli 2019, p. 00156-00163.
17.Observatie 24 en 25 juli 2019, d.d. 25 juli 2019, p. 00185-00190.