ECLI:NL:RBAMS:2020:2189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/179123-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met bedreiging en geweld

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing in vereniging. De zaak kwam voort uit een aangifte van [slachtoffer 1], die op 18 juli 2019 aangifte deed van afpersing door [medeverdachte]. De verdachte en zijn medeverdachten zouden [slachtoffer 1] hebben bedreigd met geweld en hem hebben gedwongen tot betaling van een geldbedrag van € 19.000,- en/of € 50.000,-. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de bedreigingen en de poging tot afpersing, waarbij hij samen met anderen opereerde. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen, tapgesprekken en observaties door de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de persoon was die [slachtoffer 1] had bedreigd en dat hij een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp had laten voelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/179123-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 30 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A.L.F. Frijns, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen. [slachtoffer 1] zou telefonisch (via WhatsApp) en in persoon zijn bedreigd. Als hij niet zou betalen, zou er geweld worden gebruikt tegen hem, zijn familie, zijn vriendin of haar beautysalon.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis gevoegd en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 18 juli 2019 heeft de [slachtoffer 1] aangifte gedaan van afpersing door [medeverdachte] . Aangever verklaarde dat [medeverdachte] hem medeverantwoordelijk houdt voor het mislukken van een transport van verdovende middelen omdat aangever hem in contact heeft gebracht met degene die het transport voor [medeverdachte] zou uitvoeren, te weten [naam 1] . Aangever verklaarde dat hij bedreigende tekstberichten ontving waarin geldbedragen van € 19.000,- en/of € 50.000,- werden geëist en dat ook op het nummer van de beautysalon van zijn vriendin [slachtoffer 2] en op het nummer van zijn vriendin telefonische dreigementen werden ontvangen. [2]
Op 24 en 25 juli 2019 is aangever opnieuw door de politie verhoord. Hij verklaarde dat hij, zijn vriendin en familie nog steeds werden bedreigd omdat [naam 1] onvindbaar was. [3] Op 24 juli 2019 werd aangever gebeld door een hem onbekende man die met hem over de kwestie wilde praten. Ze spraken aan het begin van de middag af bij de sportschool [naam 2] in Amstelveen. Deze persoon kwam aanrijden met een blauwe Volkswagen met kenteken [nummer 1] Op camerabeelden van het parkeerterrein heeft de politie het kenteken van de auto waargenomen en gezien dat de bestuurder een donker getinte man is met een groen shirt. [4] Aangever moest van hem aan een sporttasje voelen. Aangever voelde dat er een pistool of een op een pistool gelijkend voorwerp in zat. Aangever voelde de grip en de trekker. Aangever heeft geluidsfragmenten van het gesprek met deze persoon opgenomen en dit gesprek is door de politie uitgewerkt. In deze gesprekken uitte deze persoon onder meer de dreigementen zoals opgenomen in de tenlastelegging onder het derde tot en met het zesde gedachtestreepje (waaronder dat hij niet wil dat [slachtoffer 1] , zijn broertje of vriendin lichamelijke problemen krijgt, en dat hij een ‘appel’ ging neerleggen bij de beautysalon). Ook zegt hij in dat geluidfragment [naam 3] te heten en dat zijn telefoonnummer [nummer 2] is. [5] Aangever herkent verdachte op de foto, afkomstig van het rijbewijs van verdachte, die de politie hem toont. [6]
Enkele uren na de aanvullende aangifte op 24 juli 2019 werd aangever opnieuw gebeld vanaf het telefoonnummer [nummer 2] . Op instructie van de politie is aangever toen met zijn ouders naar het politiebureau gegaan. Daar ontving aangever een aantal berichten op zijn telefoon vanaf het telefoonnummer [nummer 3] die waren gericht tegen de beautysalon. [7] Deze berichten bevatten de bedreigende teksten die staan genoemd onder het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging (namelijk: “vieze kk pinda ik ga je kk vrouw verkrachten ik ga langs die kk hoek en haar zaak nun” en/of “je gaat slapen kk hoerenkind spelletjes spelen ik neuk je kk moeder 50 kop brengrn je hoerenmoedrr ik ga je klaren”). Die berichten zijn later ook teruggevonden op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] . [8] Er is ook een foto van de voordeur van de beautysalon naar [slachtoffer 1] gestuurd, en in de weerspiegeling is een persoon te zien die qua postuur en kleding grote overeenkomsten vertoont met medeverdachte [medeverdachte 2] . [9] Op instructie van de politie stuurde aangever berichten aan het telefoonnummer [nummer 2] om [naam 3] te ontmoeten in restaurant [naam 4] aan de [adres] . [10]
Op 24 juli 2019 tussen 17:10 uur en 25 juli 2019 om 02:00 uur deed de politie observaties op de [adres 2] en bij de [adres] [11] en luisterden zij het telefoonnummer [nummer 2] af. Uit de observaties en de tapgesprekken in samenhang bezien concludeerde de politie dat verdachte naar alle waarschijnlijkheid de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 2] en medeverdachte [medeverdachte 2] de gebruiker van het nummer [nummer 3] . Tussen deze nummers was er die avond frequent contact. [medeverdachte 2] en ene [naam 5] liepen tussen 23:42 uur en 23:55 uur voor restaurant [naam 4] en liepen het terras op tot aan de drempel van het restaurant en hun blik was gericht op de ingang. lUit de telefoongesprekken die [medeverdachte 2] voerde met het nummer [nummer 2] blijkt dat zij aangever probeerden te lokaliseren zodat zij van hem geld in ontvangst konden nemen. [12] Verdachte en [medeverdachte 2] werden op 25 juli 2019 kort na middernacht in de omgeving van de [adres] aangehouden. [13] Verdachte droeg bij zijn aanhouding een groen shirt. [14]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot afpersing gevorderd, met uitzondering van de bij het eerste gedachtestreepje vermelde feitelijkheden (namelijk berichten sturen met de woorden: “Gooi je hele kk zaak in de fik inclusief waar je ouders wonen. Zorg dat ze betalen.” en/of “Ga je betalen of niet. Bro ik zweer het op moeder. Dood ik zal je hele kl familie uitroeien”).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Er zijn geen objectieve bewijsmiddelen waaruit zonder meer volgt dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de poging tot afpersing. Zo kan niet worden bewezen dat verdachte ‘ [naam 3] ’ is; de persoon met wie aangever bij [naam 2] in Amstelveen heeft afgesproken. De herkenning van verdachte door aangever op de aan hem getoonde foto is niet betrouwbaar. Een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft volgens de jurisprudentie een zwakke zelfstandige bewijswaarde. Aangever had eerder geen specifieke persoonskenmerken benoemd van degene die hij bij [naam 2] had ontmoet. De camerabeelden van [naam 2] zijn niet duidelijk genoeg om te kunnen vaststellen dat naast aangever een donkergetinte man staat. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto die dag had uitgeleend. Ook ontkent verdachte dat [naam 3] zijn bijnaam is en niet kan worden vastgesteld dat hij het telefoonnummer [nummer 2] in gebruik had. Het betreft een prepaid nummer en bij de aanhouding van verdachte is geen telefoon aangetroffen. Uit het dossier blijkt ook niet op basis waarvan is vastgesteld dat verdachte de persoon is die op de geluidsfragmenten te horen is. Ten slotte is bij verdachte noch in zijn woning een vuurwapen aangetroffen en overigens heeft aangever ook geen vuurwapen gezien.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de aanleiding voor de poging tot afpersing waarschijnlijk een mislukt drugstransport is. [naam 1] zou begin juli 2019 voor medeverdachte [medeverdachte] twee blokken cocaïne met de auto naar het buitenland vervoeren. [medeverdachte] houdt aangever voor het mislukte transport verantwoordelijk omdat hij hem met [naam 1] in contact heeft gebracht. [medeverdachte] eist daarom van aangever ter compensatie bedragen van € 19.000 en/of € 50.000. Rond 10 juli 2019 zijn de dreigementen tegen aangever, zijn vriendin en haar beautysalon op de [adres] begonnen.
Op 24 juli 2019 wordt aangever in verband met dezelfde vermeende schuld aan [medeverdachte] opnieuw bedreigd, ditmaal telefonisch en in persoon door iemand die zich [naam 3] noemde en later op de dag via WhatsApp door iemand die een aantal dreigementen en een foto stuurde van de voordeur van de beautysalon van aangevers vriendin.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de persoon is die aangever bij de sportschool [naam 2] in Amstelveen heeft ontmoet. Het verweer dat op de camerabeelden van de parkeerplaats niet te zien is dat naast aangever een donkergetinte man staat treft geen doel. Daargelaten dat de verbalisant niet de
stills, maar de bewegende beelden heeft bekeken, volgt ook uit de verklaring van aangever zelf dat hij een ontmoeting met een donkergetinte man had. Weliswaar komt aan de herkenning door aangever op basis van de enkelvoudige fotoconfrontatie slechts beperkte bewijskracht toe, maar naast deze herkenning zijn er meerdere bewijsmiddelen die ondersteunen dat deze [naam 3] in werkelijkheid verdachte is. Zo heeft een verbalisant aan de hand van de analyse van de tapgesprekken en de observaties door de politie met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het mobiele telefoonnummer [nummer 2] . Dit nummer werd door [naam 3] gebruikt. De bewegingen van verdachte tijdens de observatie kwamen namelijk overeen met hetgeen telefonisch werd gezegd. De verklaring van verdachte dat hij die dag geen telefoon bij zich had acht de rechtbank op basis van deze waarnemingen van de politie dan ook ongeloofwaardig. Daarnaast gebruikte “ [naam 3] ” de auto van verdachte en verdachte heeft de stelling dat hij zijn auto die dag had uitgeleend ook op geen enkele wijze nader onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor twijfel dat verdachte degene was die aangever aan het begin van de middag bij [naam 2] ontmoette en die ook de telefoon met nummer [nummer 2] daar naartoe had meegenomen. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is die de dreigementen heeft geuit die staan vermeld achter het derde tot en met het zesde gedachtestreepje in de tenlastelegging.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte degene is die aangever aan een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft laten voelen. Het verweer dat niet kan worden bewezen dat aangever een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gevoeld omdat hij het voorwerp niet heeft gezien, faalt. Uit de beschrijving die aangever in zijn verklaring heeft gegeven blijkt dat hij iets heeft gevoeld dat in ieder geval de uiterlijke kenmerken van een vuurwapen had. Het feit dat hij het voorwerp niet heeft gezien doet daar niet aan af.
Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever probeerde te bewegen de vermeende schuld aan [medeverdachte] te voldoen. Verdachte noemde de naam ‘ [naam 6] ’ verschillende malen en voerde ook telefonisch overleg met [medeverdachte] tijdens de ontmoeting met aangever. De door verdachte verrichte handelingen leveren zonder meer een substantiële bijdrage op aan de poging tot afpersing. Verder blijkt uit de observaties en tapgesprekken op 24 juli 2019 dat verdachte in ieder geval vanaf het begin van de avond tot aan de aanhouding optrok met [medeverdachte 2] en nauw met hem in contact stond. Nu verdachte vanwege de ontmoeting bij [naam 2] al eerder op de dag betrokken was bij de poging tot afpersing acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte medepleger is van de door [medeverdachte 2] verstuurde dreigementen.
Partiële vrijspraak
Nu niet is gebleken dat verdachte vóór 24 juli 2019 al bij de poging tot afpersing betrokken was is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat hij van de bij het eerste gedachtestreepje vermelde feitelijkheden dient te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 24 juli 2019 te Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van 50.000 euro en/of 19.000 euro dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
- via internet (whatsapp) berichten gestuurd met de woorden: “vieze kk pinda ik ga je kk vrouw verkrachten ik ga langs die kk hoek en haar zaak nun” en “je gaat slapen kk hoerenkind spelletjes spelen ik neuk je kk moeder 50 kop brengrn je hoerenmoedrr ik ga je klaren” en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat het niet om de 50.000 en/of 60.000 euro gaat, maar om het
respect voor zijn oom en de business en/of dat aangever minimaal de helft moest betalen,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte, het wil oplossen en dat hij niet wil dat die [slachtoffer 1]
lichamelijke problemen krijgt, of zijn broertje, of zijn vriendin, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte ‘een appel’ ging neerleggen bij de beautysalon op de Albert Cuyp althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] al lang had doodgeschoten althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 1] aan een vuurwapen heeft laten voelen, althans een daarop gelijkend voorwerp
en
- met die [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt om betaling van het voorgenoemde bedrag te laten
voldoen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de straf onder andere naar de ernst van de poging tot afpersing en de gevolgen die dit heeft gehad voor het slachtoffer en de maatschappij. Ook houdt zij rekening met de omstandigheden waaronder verdachte de afpersing heeft gepleegd en zijn persoonlijke omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing om een vermeende schuld – die is ontstaan uit een (mislukt) drugstransport – in te lossen. De geuite dreigementen waren zeer ernstig, variërend van het toebrengen van fysiek letsel of het doden van de aangever, zijn vriendin en familieleden tot het neerleggen van een handgranaat voor de beautysalon van de vriendin van aangever, met alle mogelijke gevolgen voor niet alleen de vriendin van aangever, maar ook voor klanten, omwonenden en toevallige voorbijgangers als de handgranaat daadwerkelijk zou zijn geplaatst. Nu het plaatsen van explosieven in de afgelopen jaren in Amsterdam meermalen daadwerkelijk is voorgekomen, zijn de dreigementen zowel door de slachtoffers als door de politie zodanig serieus genomen dat de salon op last van de politie is ontruimd en zeven dagen gesloten is geweest. Ook hebben de dreigementen blijkens de verklaringen van de slachtoffers gevoelens van stress, angst en onveiligheid veroorzaakt. In het geval van aangever heeft de rechtbank in het bijzonder ook meegewogen dat hij een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft gebruik om zijn dreigementen kracht bij te zetten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte. Gelet hierop, alsook de geringere rol van verdachte en de relatief kortere periode waarin hij heeft bijgedragen aan de poging tot afpersing, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde en door de rechtbank aan de hoofddader [medeverdachte] opgelegde straf.
Ten aanzien van de benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] vordert € 2.601,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde niet rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De onderneming komt in de tenlastelegging niet voor, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat bewezen is verklaard dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen een geldbedrag af te geven door te dreigen hem, zijn familie en zijn vriendin iets aan te doen en te dreigen een handgranaat voor de beautysalon neer te leggen. Naar aanleiding van die bedreigingen is de beautysalon op 24 juli 2019 ontruimd en is de salon op last van de politie daarna zeven dagen gesloten gebleven. De salon is daardoor inkomsten misgelopen. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededaders de [bedrijf slachtoffer 2] rechtstreeks schade hebben toegebracht.
De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist.
De benadeelde partij heeft toegelicht dat circa de helft van de klanten van de salon transacties via pin voldoet, en de rest van de klanten contant betaalt. Tussen 21 juli 2019 en 28 oktober 2019 was de omzet aan pintransacties € 23.407,80, wat neerkomt op gemiddeld € 7.803,- per maand. De omzet aan contanten is niet aantoonbaar, maar aangezien de helft van de klanten contant betaalt, is de omzet € 15.606,- per maand, wat neerkomt op € 3.901,50 per week. Na aftrek van 1/3 deel aan belasting resteert dan € 2.601,-.
Omdat de omzet van klanten die contant betalen onvoldoende is onderbouwd, vindt de rechtbank dat de vordering alleen kan worden toegewezen voor zover dit ziet op de transacties die per pin worden gedaan. Dat betekent dat € 1.287,50 zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [bedrijf slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 550,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde niet rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij komt in de tenlastelegging niet voor, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt ook ten aanzien van [slachtoffer 2] vast dat haar rechtstreeks schade is teogebracht. Bewezen is verklaard dat verdachte en zijn mededaders hebben gepoogd [slachtoffer 1] te dwingen een geldbedrag af te geven door te dreigen niet alleen hem, maar ook zijn vriendin iets aan te doen. Ook is gedreigd een handgranaat voor de beautysalon neer te leggen. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededaders ook [slachtoffer 2] rechtstreeks schade hebben toegebracht.
De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 4.200,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het gedeelte van € 3.600,00, dat ziet op de schade geleden door de [bedrijf slachtoffer 2] , dient [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet is gebleken dat hij is gemachtigd om namens deze rechtspersoon een vordering in te stellen. De rechtbank merkt op dat ook de [bedrijf slachtoffer 2] om een schadevergoeding heeft gevraagd, en deze ten dele is toegewezen.
Het gedeelte van € 600,00 dat ziet op de gestelde schade wegens de aanschaf van een nieuwe telefoon, is door de benadeelde partij niet onderbouwd. Voor dit gedeelte zal [slachtoffer 1] daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.287,50 (duizend tweehonderdenzevenentachtigeuro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf slachtoffer 2] aan de Staat € 1.287,50 (duizend tweehonderdenzevenentachtigeuro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2020.
BIJLAGE 1:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 10 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van (ongeveer) 50.000 euro en/of 19.000 euro, in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- via internet (whatsapp) een of meerdere bericht(en) gestuurd met de woorden: “Gooi je hele kk zaak in de fik inclusief waar je ouders wonen. Zorg dat ze betalen.” en/of “Ga je betalen of niet. Bro ik zweer het op moeder. Dood ik zal je hele kl familie uitroeien”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- via internet (whatsapp) een of meerdere bericht(en) gestuurd met de woorden: “vieze kk pinda ik ga je kk vrouw verkrachten ik ga langs die kk hoek en haar zaak nun” en/of “je gaat slapen kk hoerenkind spelletjes spelen ik neuk je kk moeder 50 kop brengrn je hoerenmoedrr ik ga je klaren” althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat het niet om de 50.000 en/of 60.000 euro gaat, maar om het
respect voor zijn oom en de business en/of dat aangever minimaal de helft moest betalen,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte, het wil oplossen en dat hij niet wil dat die [slachtoffer 1]
lichamelijke problemen krijgt, of zijn broertje, of zijn vriendin, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd, dat hij, verdachte ‘een appel’ ging neerleggen bij de beautysalon op de [adres] althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] al lang had doodgeschoten althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] aan een vuurwapen heeft laten voelen, althans een daarop gelijkend voorwerp
en/of
- met die [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt om betaling van het voorgenoemde bedrag te laten
voldoen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Aangifte [slachtoffer 1] d.d. 18 juli 2019, p. 00001-00005.
3.Verhoor aangever d.d. 24 juli 2019, p. 00017-00019.
4.Bevindingen d.d. 30 juli 2019, p. 00198-00199, met bijlagen p. 00200-00203.
5.Bevindingen gesprekken aangever d.d. 30 juli 2019, p. 00192-00197.
6.Bevindingen d.d. 24 juli 2019, p. 00016.
7.Bevindingen d.d. 26 juli 2019, p. 00156-00163.
8.Bevindingen d.d. 8 augustus 2019, p. 00218-00223.
9.Idem.
10.Bevindingen d.d. 26 juli 2019, p. 00156-00163.
11.Observatie 24 en 25 juli 2019, d.d. 25 juli 2019, p. 00185-00190.
12.Proces verbaal van bevindingen identiteit gebruikers mobiele telefoonnummers [nummer 3] & [nummer 2] , p. 00156 t/m 00171, meer in het bijzonder p. 00165 t/m 00169.
13.Aanhouding d.d. 25 juli 2019, p. 00080-00082.
14.Bevindingen Foto’s fouillering en kleding verdachten d.d. 25 juli 2019, p. 00108-00116.