In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2020 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde die een taakstraf van 70 uren had opgelegd gekregen. De veroordeelde had niet met de uitvoering van de taakstraf aangevangen, wat leidde tot de beslissing van het Openbaar Ministerie om vervangende hechtenis toe te passen. De veroordeelde diende op 4 februari 2020 een bezwaarschrift in tegen deze beslissing. In het bezwaarschrift werd aangevoerd dat de niet-uitvoering van de taakstraf niet te wijten was aan onwelwillendheid, maar dat de veroordeelde bereid was om de taakstraf alsnog uit te voeren. De raadsman van de veroordeelde verzocht om een laatste kans, aangezien de veroordeelde op dat moment in een zorginstelling verbleef en bezig was met het zoeken naar een passende woonplek. De officier van justitie steunde het verzoek van de raadsman en stelde voor om de veroordeelde een termijn van negen maanden te geven om de taakstraf te verrichten, gezien de omstandigheden rondom het coronavirus. De politierechter heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard, oordelend dat de veroordeelde alsnog in staat is om de taakstraf binnen de gestelde termijn te voltooien. De beslissing houdt in dat de taakstraf moet worden uitgevoerd binnen negen maanden, waarbij de politierechter de noodzaak van een zitting als niet nodig beschouwde.