ECLI:NL:RBAMS:2020:2117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
13/303868-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben van harddrugs zonder beschikkingsmacht

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 7 april 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder cocaïne en heroïne, en het voorhanden hebben van middelen die bestemd zijn voor de bereiding en verkoop van deze drugs. De verdachte werd op 20 december 2019 aangetroffen in een woning in Amsterdam, waar een aanzienlijke hoeveelheid drugs en bijbehorende materialen werd aangetroffen. Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, de verdachte beschuldigd van het medeplegen van deze feiten, terwijl de raadsman, mr. M. Rafik, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat voor het bewijs van 'aanwezig hebben' volgens de Opiumwet vereist is dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de drugs die in de slaapkamer en badkamer lagen. Wat betreft de drugs in de woonkamer en keuken, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet voldoende beschikkingsmacht had over de verdovende middelen. De enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning was onvoldoende om aan te nemen dat hij controle had over de drugs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had gepleegd of medegepleegd. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van twee telefoons aan de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.D. Dijkstra.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/303868-19.
Datum uitspraak: 7 april 2020.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat de raadsman van verdachte mr. M. Rafik, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 20 december 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
- 318 gram heroïne en/of cocaïne + 490 gram cocaïne + 232 gram heroïne + 780 gram cocaïne, zoals aangetroffen in de slaapkamer van het pand [adres] en/of
- 133.29 gram cocaïne + 11,88 gram heroïne + 34 gram heroïne en/of cocaïne + 19,76 gram cocaïne + 18,46 gram cocaïne, zoals aangetroffen in de woonkamer van het pand [adres] en/of
- 1165 gram heroïne + 236 gram cocaïne, zoals aangetroffen in de keuken van het pand [adres] en/of
- 3750 gram cocaïne, zoals aangetroffen in de badkamer van het pand [adres] , in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere materialen bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 20 december 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden en/of te bevorderen,
- meerdere telefoons en/of
- 2349 gram van een materiaal bevattende coffeïne en/of paracetamol en/of
- een koel/vriescombinatie en/of een of meerdere (opvang)netten en/of een of meerdere plastic zakken en/of een of meerdere plastic tassen en/of een of meerdere weegschalen en/of een of meerdere (soorten) verpakkingsmaterialen en/of een of meerdere blenders en/of een of meerdere scharen en/of plakband en/of tape voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie Eenheid Amsterdam is in december 2019 via een informant de volgende informatie binnengekomen:
“in de woning aan het [adres] te Amsterdam wordt vermoedelijk een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne bewaard. De woning wordt gebruikt door een groep Afrikaans uitziende mannen.”Deze informatie is als betrouwbaar aangemerkt. Naar aanleiding hiervan is de woning aan het [adres] op 19 december 2019 onder observatie genomen. Op 20 december 2019 is de politie de woning binnengetreden. In de woning werden zeven Nigeriaanse mannen aangetroffen, waaronder verdachte. In de woonkamer en keuken werden onder andere slikkersbollen, verpakkingsmateriaal en een blender aangetroffen. Ook in de badkamer en slaapkamer zijn slikkersbollen aangetroffen.
4.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de harddrugs die in de woonkamer en keuken in het zicht lagen, opzettelijk aanwezig heeft gehad. Dit geldt niet voor de harddrugs die in zich in de badkamer, slaapkamer en in de diepvries bevonden. Deze lagen niet in het zicht.
Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 eveneens kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte de versnijdingsmiddelen, weegschaal, blender, plankband en tape die in de woonkamer en keuken in het zicht lagen, voorhanden heeft gehad. De woning werd op de dag en het moment van de doorzoeking gebruikt als locatie om slikkersbollen te wassen en te verpakken voor afnemers en gereed gemaakt voor handel en vervoer.
De raadsman
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van feit 1. De enkele aanwezigheid van verdachte in een woning waar hij niet woont en ook niet staat ingeschreven, is onvoldoende voor de conclusie dat hij het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van verdovende heeft medegepleegd. Verdachte heeft geen intellectuele of materiële bijdrage geleverd aan die delicten. Verder had verdachte geen beschikkingsmacht over de verdovende middelen, waardoor niet kan worden bewezen dat hij deze aanwezig heeft gehad.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak van feit 2 bepleit. Verdachte heeft geen voorbereidingshandelingen getroffen. Hij was slechts in de woning aanwezig om te eten en te drinken. Medeplegen kan evenmin bewezen worden, omdat verdachte geen intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
4.3.1.
Feit 1: integrale vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste heeft gepleegd of medegepleegd. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte is aangehouden in een woning waarin slikkersbollen zijn aangetroffen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen die in de slaapkamer en badkamer lagen. Ten aanzien van de slikkersbollen in de woonkamer en de keuken heeft verdachte bij de raadkamer gevangenhouding verklaard dat hij de slikkersbollen die op tafel lagen niet heeft gezien. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte in ieder geval wetenschap van de slikkersbollen die in de woonkamer in het zicht lagen. Vervolgens rijst de vraag of verdachte de beschikkingsmacht had over de verdovende middelen in de woning. Anders dan de officier van justitie, beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. De enkele aanwezigheid van verdachte in de woning kort voor de inval door de politie, is onvoldoende om aan te nemen dat hij beschikkingsmacht over de verdovende middelen had.
Concluderend acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
4.3.2.
Feit 2
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste heeft gepleegd of medegepleegd. Voor zover verdachte al wetenschap had van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen in de woning, had hij hier in geval geen beschikkingsmacht over. Aangezien verdachte deze voorwerpen niet voorhanden heeft gehad, kan niet worden bewezen dat hij zich aan voorbereidingshandelingen schuldig heeft gemaakt. Verdachte wordt daarom ook van feit 2 vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave van twee telefoons (goednummers 5855374 en 5855376) aan [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en G.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2020.