ECLI:NL:RBAMS:2020:2090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/13/679083 / KG ZA 20-79
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van een pand door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een maatschappelijk werker, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser had het pand, dat eigendom was van Stichting Stadgenoot, gekraakt en vorderde dat de Staat zou worden verboden om het pand ontruimen op strafrechtelijke gronden. De eiser stelde dat de ontruiming onrechtmatig was, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een kort geding aan te spannen tegen de ontruiming. De Staat voerde verweer en stelde dat de ontruiming op 30 januari 2020 had plaatsgevonden, nadat de ontruimingsaankondiging op 22 januari 2020 was uitgereikt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser geen belang meer had bij zijn vorderingen, aangezien het pand al ontruimd was en in gebruik was genomen door Stadgenoot. De rechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde de eiser in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de eiser niet tijdig een dagvaarding had uitgebracht en de zevendagentermijn was verstreken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor krakers om tijdig juridische stappen te ondernemen om hun rechten te beschermen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/679083 / KG ZA 20-79 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 26 februari 2020
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 3 februari 2020,
advocaat mr. H.J.J. Hendrikse te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 12 februari 2020 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. de Staat heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties ingediend en de Staat daarnaast ook een pleitnota.
Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting was [eiser] aanwezig met mr. Hendrikse en aan de kant van de Staat is mr. Beekes verschenen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is maatschappelijk werker en hulpverlener.
2.2.
Stichting Stadgenoot heeft het pand aan [2 adressen] in [plaats] (hierna: het pand) in eigendom.
2.3.
In het weekend van 15 december 2017 is het pand gekraakt door [eiser] en een aantal andere personen.
2.4.
Op 12 en 16 april 2018 heeft de officier van justitie de ontruiming van het pand aangekondigd.
2.5.
[eiser] en een medekraker van het pand zijn een kortgedingprocedure gestart bij deze rechtbank waarin zij hebben gevorderd, kort gezegd, de Staat te verbieden tot ontruiming van het pand over te gaan. Bij vonnis van 29 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd. Ten aanzien van [eiser] is overwogen, samengevat, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een huisrecht, omdat hij het pand gebruikt om van daaruit als maatschappelijk werker initiatieven te ontplooien ten behoeve van buurtbewoners.
2.6.
[eiser] heeft het pand vervolgens ontruimd.
2.7.
[eiser] is tegen het vonnis in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de voorzieningenrechter in zijn arrest van 26 februari 2019 bekrachtigd. Het gerechtshof overwoog eveneens, kort gezegd, dat [eiser] geen huisrecht heeft, omdat hij het pand gebruikt om daarin buurtinitiatieven te ontplooien.
2.8.
Krakers hebben het pand eind december 2019, dan wel begin januari 2020 gekraakt, waarna ook [eiser] weer in het pand is getrokken.
2.9.
Stadgenoot heeft op 9 januari 2020 aangifte gedaan van huisvredebreuk met betrekking tot het pand.
2.10.
Op 22 januari 2020 is aan [eiser] een zogenaamde ontruimings-aankondiging uitgereikt.
2.11.
In een e-mail van 29 januari 2020 heeft de advocaat van [eiser] de officier van justitie om verhinderdata gevraagd in verband met de aanvraag van een kort geding.
2.12.
De officier van justitie heeft het pand op 30 januari 2020 doen ontruimen.
2.13.
Stadgenoot heeft na de ontruiming het pand middels antikraakbeveiliging in gebruik genomen en op Woningnet geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, om:
I. de Staat (de officier van justitie) te verbieden op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te (doen) gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan het overhandigen van de woning en het perceel aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiser] , en of zijn medebewoners, gedurende zijn afwezigheid;
II. de Staat te bevelen het huisrecht van [eiser] , en of zijn medebewoners, in het pand te beschermen tegen inbreuken van derden;
III. de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het pand is reeds op 30 januari 2020 ontruimd, door Stadgenoot in gebruik genomen en via Woningnet te huur aangeboden. [eiser] heeft dus geen belang (meer) bij zijn vorderingen, die daarom zullen worden afgewezen.
4.2.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd om een overweging ten overvloede over de vraag of de Staat door het (doen) ontruimen van het pand onrechtmatig heeft gehandeld.
4.3.
[eiser] heeft gesteld, samengevat, dat zijn advocaat de officier van justitie op 29 januari 2020 om verhinderdata heeft gevraagd. Door de woning desondanks toch op 30 januari 2020 te doen ontruimen heeft de Staat [eiser] niet in de gelegenheid gesteld tegen de voorgenomen ontruiming een kort geding aan te spannen en daarmee onrechtmatig gehandeld, aldus [eiser] .
4.4.
De Staat heeft aangevoerd dat de ontruimingsaankondiging op 22 januari 2020 aan [eiser] is uitgereikt. In de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal staat, dat als binnen zeven dagen een kort geding aanhangig wordt gemaakt door middel van het uitbrengen van een dagvaarding, het vonnis van de voorzieningenrechter in beginsel wordt afgewacht. Op 29 januari 2020 heeft de advocaat van [eiser] bij de officier van justitie verhinderdata opgevraagd en pas op 3 februari 2020 is de dagvaarding aan de Staat betekend. Toen op 30 januari 2020 het pand werd ontruimd was dus nog geen dagvaarding betekend, zodat niet is strijd is gehandeld met genoemde beleidsregels en de ontruiming niet onrechtmatig is geweest, aldus de Staat.
4.5.
Het College van procureurs-generaal heeft op 30 november 2010 een beleidsbrief opgesteld over het voorlopig te volgen beleid bij voorgenomen strafrechtelijke ontruimingen. Deze beleidsbrief is gepubliceerd op 2 december 2010 in de Staatscourant (Stcrt. 2010, nr. 19500). In de beleidsbrief is onder meer vermeld dat een ontruiming door of namens het Openbaar Ministerie (OM) schriftelijk bij de bewoners van het te ontruimen pand wordt aangekondigd, tenzij sprake is een van de in de brief genoemde uitzonderingsgevallen (die zich hier niet voordoen). In de aankondiging wordt vermeld dat de ontruiming zal plaatsvinden binnen acht weken na de aankondiging (eventueel met vermelding van de voorgenomen ontruimingsdatum), maar niet binnen de eerste zeven dagen van die termijn, zodat de krakers de gelegenheid hebben binnen die zeven dagen een kort geding aanhangig te maken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880, NJ 2013/153, kort gezegd geoordeeld dat met de in deze brief genoemde beleidsregels, voldoende wordt voorzien in een effectieve rechtsbescherming van het huisrecht van de krakers. Indien tijdig een kort geding aanhangig wordt gemaakt, zal in beginsel het vonnis van de voorzieningenrechter moeten worden afgewacht.
4.6.
[eiser] en zijn advocaat zijn bekend met voormelde beleidsbrief en de daarin genoemde termijnen. Menselijkerwijs is het begrijpelijk dat [eiser] verwachtte dat, gelet op de e-mail van 29 januari 2020 van zijn advocaat aan de officier van justitie waarin om verhinderdata werd gevraagd, de officier van justitie de uitkomst van het aangekondigde kort geding zou afwachten alvorens tot ontruiming van de woning over te gaan. De Staat heeft echter terecht aangevoerd dat op 30 januari 2020, toen het pand werd ontruimd, de zevendagentermijn inmiddels was verstreken en nog geen dagvaarding was uitgebracht. Dat de Staat de zevendagentermijn in dit specifieke geval strikt heeft gehanteerd, is niet onbegrijpelijk, gelet op het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en het arrest van het gerechtshof Amsterdam. Voorshands is dan ook niet aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] op 30 januari 2020 te doen ontruimen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 656,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na heden tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MvG