ECLI:NL:RBAMS:2020:2085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
13-706075-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 17 december 2017, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben mishandeld door haar te duwen, te schoppen en met gebalde vuist te slaan. Daarnaast zou hij haar bedreigd hebben met de dood door te zeggen: 'Een van ons gaat vandaag dood'. Tijdens de zitting was de verdachte niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn raadsman. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, en sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte de mishandeling en de bedreiging wel bewezen, maar concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege een ziekelijke stoornis. De rechtbank baseerde deze conclusie op rapporten van psychologen die stelden dat de verdachte leed aan een bipolaire stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met de bewezen feiten. De rechtbank constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar verbond hier geen gevolgen aan, gezien de beslissing om de verdachte te ontslaan van rechtsvervolging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-706075-18
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2019. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig. Hij werd vertegenwoordig door zijn raadsman, die hiervoor gemachtigd was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat de raadsman van verdachte mr. T. de Heer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij
1.
op of omstreeks 17 december 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [persoon] een of meermalen heeft geduwd en/of een of meermalen heeft getrapt en/of geschopt (waardoor die [persoon] ten val kwam) en/of voornoemde [persoon] een of meermalen (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of gestompt en/of een of meermalen een of twee handen de keel van die [persoon] (steeds strakker en/of met veel kracht) heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 17 december 2017 te [plaats] [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] een of meermalen te duwen en/of een of meermalen te trappen en/of te schoppen (waardoor die [persoon] ten val kwam) en/of voornoemde [persoon] een of meermalen (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen en/of een of meermalen een of twee handen de keel van die [persoon] (steeds strakker en/of met veel kracht) vast te pakken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op of omstreeks 17 december 2017 te [plaats] [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon] dreigend de woorden toe te voegen "Ik wil je vandaag doden" en/of "Een van ons gaat vandaag dood" en/of "Mijn vriendin gaat zien wat er straks gaat gebeuren, er gaan doden vallen en heel veel pistolen hier in de woning", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank leest het in de vijfde regel van het onder 1 primair ten laste gelegd en het in de derde regel onder 1 subsidiair ten laste gelegd vermelde “ [persoon] ” als “ [persoon] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Vrijspraak van poging zware mishandeling (1 primair)

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat niet bewezen kan worden dat sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. Het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zodanig letsel kan uit de tenlastegelegde handelingen niet worden afgeleid en ook overigens zijn daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte moet van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4. Waardering van het bewijs ten aanzien van de mishandeling (feit 1 subsidiair) en de bedreiging (feit 2)
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat op grond van de aangifte en de letselverklaring bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Als de politie ter plaatse komt treffen zij een geëmotioneerd slachtoffer aan. Aangeefster doet dan direct aangifte van wat er is gebeurd. Aangeefster verklaart onder meer dat zij zich tegen verdachte heeft moeten verdedigen. De letsels van aangeefster passen bij deze toedracht. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft pas bij de psycholoog en de psychiater verklaard over het tenlastegelegde en die verklaringen zijn niet consistent.
Ook de bedreiging kan worden bewezen. Niet alleen verklaart aangeefster hierover. Verbalisanten horen ook dat verdachte bij het aanleggen van de boeien bedreigingen uit naar aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ook voor de mishandeling vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd dat de aangifte en de letselverklaring weliswaar voldoende bewijs opleveren, maar de vraag is of hieruit ook de overtuiging kan voortvloeien dat het letsel door verdachte is toegebracht. Verdachte ontkent aangeefster te hebben geslagen of geweld tegen haar te hebben gebruikt. Ook heeft hij verklaard dat aangeefster agressief was en dat zij veel vriendjes heeft. De buren van aangeefster verklaren dat er dagelijks problemen zijn, maar verdachte komt daar niet elke dag. Daarbij komt dat haar verklaring niet klopt. Verdachte zou haar in de vinger hebben gebeten, zo stelt zij in de vordering benadeelde partij, maar in haar aangifte heeft zij het daar helemaal niet over. En uit de letselverklaring blijkt ook niet dat aangeefster gewond is aan een vinger. De raadsman is van mening dat het niet buiten redelijke twijfel is dat de verklaring van aangeefster klopt. Haar letsel kan eerder zijn ontstaan.
Ten aanzien van de bedreiging voert de raadsman aan dat slechts de zinsnede “mijn vriendin gaat zien wat er gaat gebeuren, er gaan doden vallen en heel veel pistolen hier in de woning” kan worden bewezen. Dit is immers door de verbalisanten gehoord. Van het uiten van de overige tenlastegelegde bewoordingen moet verdachte worden vrijgesproken omdat niet aan het bewijsminimum is voldaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. Aangeefster heeft direct na de komst van de politie verklaard wat er in de woning is gebeurd. Dit herhaalt zij in haar aangifte. Haar verklaring wordt ondersteund door de letselverklaring.
4.4
Het bewijs
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht.
4.5
Gedeeltelijke vrijspraak en nadere bewijsoverweging ten aanzien van de bedreiging,
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd “één van ons gaat vandaag dood”. Vervolgens heeft verdachte zijn handen om haar keel gelegd en deze deels dichtgeknepen. Aangeefster dacht dat zij dood ging en was vreselijk bang. Hoewel de verklaring van aangeefster het enige directe bewijsmiddel is dat verdachte haar heeft bedreigd, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring wordt ondersteund door de bevindingen van verbalisanten. Zij hoorden verdachte onder meer verklaren “mijn vriendin gaat zien wat er gaat gebeuren, er gaan doden vallen en heel veel pistolen straks hier in de woning” (proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 008). Deze woorden zijn weliswaar niet direct tegen aangeefster geuit maar leveren wel voldoende steunbewijs op voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar kort daarvoor met de dood heeft bedreigd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met de woorden “een van ons gaat vandaag dood”.
Nu, zoals gezegd, niet blijkt dat de tegenover de verbalisanten uitgesproken verwensingen aangeefster (direct of indirect) hebben bereikt, kunnen die niet als een bedreiging worden aangemerkt. De verdachte zal in zoverre van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
op 17 december 2017 te [plaats] [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] te duwen en te schoppen (waardoor die [persoon] ten val kwam) en voornoemde [persoon] meermalen te slaan en met twee handen de keel van die [persoon] (steeds strakker en met veel kracht) vast te pakken;
Ten aanzien van feit 2
op 17 december 2017 te [plaats] [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon] dreigend de woorden toe te voegen "Een van ons gaat vandaag dood".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In het Pro Justitia rapport van psychiater [psychiater 1] , onder supervisie van psychiater [psychiater 2] , van 10 mei 2018 en het Pro Justitia rapport van klinisch psycholoog [psycholoog] van 3 mei 2018 is beschreven dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een bipolaire stoornis type I. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De psychiater stelt tevens vast dat sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en dat verdachte functioneert op zwakbegaafd tot laaggemiddeld begaafd niveau. Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een manisch-psychotisch toestandsbeeld, vermoedelijk geluxeerd door het stoppen met medicatie. Er kan worden verondersteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ten gevolge van het manisch-psychotische toestandsbeeld de controle over zijn denken, voelen en handelen volledig is kwijtgeraakt. Ook is aannemelijk dat hij niet meer in staat was zijn handelingen te controleren en gedragsalternatieven te overwegen. Beide rapporteurs adviseren om verdachte de tenlastegelegde feiten niet toe te rekenen.
De huidige behandeling met een voorwaardelijke machtiging binnen de GGZ heeft een beschermende functie. Het toezicht in de ambulante setting is op dit moment, na een recente klinische opname, opgeschroefd. Dit lijkt momenteel voldoende om verdachte stabiel te houden en maakt het ook mogelijk om verdachte eventueel tijdig op te nemen in een psychiatrische kliniek.
Opname in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 oud Sr) dan wel TBS onder voorwaarden is overwogen, maar de huidige GGZ behandeling in een civielrechtelijk kader en de woonbegeleiding lijken op dit moment voldoende te zijn om de kans op recidive tot een aanvaardbaar niveau te verminderen. Ook lijkt de geboden behandeling met toezicht op medicatie inname, aandacht voor het cannabisgebruik en aandacht voor de dagbesteding voldoende te zijn. Rapporteurs vinden een strafrechtelijk juridisch kader niet noodzakelijk.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte wegens zijn ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van rapporteurs, geen aanleiding om aan verdachte een maatregel in het strafrechtelijk kader op te leggen.
Hoewel de rapporten ouder zijn dan één jaar ziet de rechtbank geen aanleiding een nieuw onderzoek te laten doen, omdat verdachte een behandeling ondergaat in een civielrechtelijk kader en deze behandeling goed lijkt aan te slaan. Verdachte is immers al meer dan twee jaar niet in aanraking gekomen met justitie.

8.Overschrijding redelijke termijn

De rechtbank constateert dat de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn behandeld is overschreden. De rechtbank zal hier geen gevolgen aan verbinden omdat zij verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en er geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert € 425,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, te weten de bloedvlekken in de woning en de kosten van schilderwerk, rechtstreeks verband houdt met het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal ook in de vordering ten aanzien van de reparatie van de ring niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat uit het dossier, en met name de aangifte, niet blijkt dat verdachte in de vinger van aangeefster heeft gebeten waardoor de ring zou zijn beschadigd.
De benadeelde partij zal in kosten worden verwezen. De kosten aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder het kopje Bewezenverklaring (rubriek 5) is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Mishandeling
Ten aanzien van feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verwijst de benadeelde partij in de kosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2020.
[...]