ECLI:NL:RBAMS:2020:2076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
13-684008-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde PIJ-maatregel en afwijzing vordering verlenging

In deze beschikking heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2020 geoordeeld over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel van de veroordeelde, die in 2014 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de PIJ-maatregel niet meer in het belang is van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde. De vordering tot verlenging van de maatregel met drie maanden is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat de PIJ-maatregel per 2 april 2020 van rechtswege voorwaardelijk eindigt. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder het gebrek aan een geschikte woonplek en de impact van de coronamaatregelen op zijn ontwikkeling. De deskundige heeft aangegeven dat er geen meerwaarde is in verdere behandeling binnen de jeugdinrichting en dat de veroordeelde positieve stappen heeft gezet in zijn ontwikkeling. De rechtbank concludeert dat de verlenging van de maatregel niet bijdraagt aan een gunstige ontwikkeling van de veroordeelde en dat hij de kans moet krijgen om zijn leven op te pakken. De beslissing is genomen in het belang van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde, waarbij bijzondere voorwaarden zijn verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13-684008-14
Beslissing op de op 10 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1996,
thans verblijvende in de [naam jeugdinrichting] te [plaats 1] ,
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 3 juli 2014 werd veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: de PIJ-maatregel). De PIJ-maatregel is laatstelijk verlengd voor de duur van 12 maanden tot 2 april 2020.
De inhoud van de vordering.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlengen van de termijn van de PIJ-maatregel met 3 maanden.
De procesgang.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het rapport van de ForCa afdeling van Teylingereind d.d. 30 september 2020, opgesteld door [GZ-psycholoog 1] (GZ- psycholoog) en [psychiater] (psychiater);
  • het op 28 januari 2020 op grond van artikel 2:18 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen uitgebrachte advies opgesteld door mevrouw [GZ-psycholoog 2] (werkzaam als GZ-psycholoog / gedragsdeskundige bij [naam jeugdinrichting] ) en mevrouw [pedagogisch directeur] (werkzaam als pedagogisch directeur bij [naam jeugdinrichting] ), strekkende tot verlenging van de PIJ-maatregel met drie maanden, alsmede de daarbij overgelegde bijlagen (het instrument SAVRY van 13 augustus 2019, de YOUTURN perspectiefplannen van 13 augustus 2019 en 7 januari 2020);
  • het reclasseringsadvies (STP) van GGZ Reclassering Inforsa (hierna: Inforsa) d.d. 25 februari 2020 opgesteld door [reclasseringswerker 2] (werkzaam als reclasseringswerker) en [unitmanager] (werkzaam als unitmanager).
De rechtbank heeft op 26 maart 2020 de vordering in de raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • veroordeelde (hierna ook: [veroordeelde] ), bijgestaan door zijn raadsman mr. J.S.W. Boorsma,
  • de officier van justitie mr. M.D. Braber,
  • de deskundige mevrouw [deskundige] , GZ-psycholoog en gedragsdeskundige verbonden aan [naam jeugdinrichting] ;
  • de deskundige mevrouw [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker verbonden aan Inforsa.
De standpunten
Deskundige [deskundige]
Ter zitting heeft de deskundige een afwijkend standpunt ingenomen ten aanzien van voornoemd verlengingsadvies, in die zin dat zij zich kan voorstellen dat de PIJ-maatregel niet zal worden verlengd gelet op - kort samengevat - de omstandigheden dat (i) er nog steeds geen geschikte woonplek voor [veroordeelde] is gevonden en het onwaarschijnlijk is dat deze binnen 3 maanden alsnog gevonden zal worden en (ii) [veroordeelde] vanwege de coronamaatregelen niet meer met verlof mag en binnen de [naam jeugdinrichting] is uitbehandeld. Zij heeft daartoe de volgende toelichting gegeven.
In het afgelopen jaar heeft [veroordeelde] erg zijn best gedaan om zijn leven een positieve wending te geven. Er hebben minder incidenten plaatsgevonden, hij houdt zich beter aan de afspraken en hij neemt de laatste tijd ook positief deel aan de activiteiten in kleine groepjes van drie personen. In het verleden wilde hij vooral individueel bejegend worden en het is positief dat hij inmiddels ook binnen een kleine groep positief gedrag laat zien. [veroordeelde] heeft op het gebied van behandeling de stappen gemaakt die hij kon zetten en er wordt geen meerwaarde gezien in verdere behandeling binnen de [naam jeugdinrichting] . Om het recidiverisico te verlagen is nodig dat externe structuur wordt aangebracht door een begeleid/beschermd wonen plek te vinden en dat er een dagbesteding is. Aan dat laatste heeft hij hard gewerkt. Voor de uitbraak van het coronavirus ging [veroordeelde] onbegeleid vijf dagen per week naar school en één keer per week naar zijn vriendin. Dit ging heel vaak goed, behalve dat [veroordeelde] wel eens te laat terug was in [naam jeugdinrichting] . De deskundige heeft hier begrip voor, aangezien hij in de periode daarvoor nagenoeg geen verlof heeft gehad. Hij is wel altijd zelf teruggekomen naar de instelling en hij reageert goed als hij door zijn begeleiders wordt aangesproken op zijn gedrag. Op school ging het ook goed. Sinds de coronamaatregelen van kracht zijn mag [veroordeelde] niet meer naar buiten en niet meer naar school en ook niet naar zijn vriendin, die nu zwanger is. Op dit moment wordt er in verband met het coronavirus binnen de [naam jeugdinrichting] structuur aangeboden in de vorm van vervangende dagprogramma’s, maar deze zijn niet vergelijkbaar met de dagbesteding die [veroordeelde] buiten had en daarom brengt hij veel tijd door in zijn kamer. Ten aanzien van het tweede en meest belangrijke element, een goede plek voor [veroordeelde] om te wonen, is ondanks de intensieve inzet van de deskundige het traject van begeleid wonen niet goed van de grond gekomen. [veroordeelde] is het afgelopen jaar op basis van zijn dossier meermalen afgewezen voor een geschikte vervolgplek in de regio’s Amsterdam en Rotterdam en hierdoor heeft hij nog steeds geen intakegesprek gehad. De reden voor de afwijzing is de inhoud van het dossier en zijn persoonlijke problematiek. De deskundige denkt dat de kans minimaal is dat na een jaar lang intensief zoeken zonder resultaat er binnen de komende 3 maanden wel een passende plek zal worden gevonden. Het systeem van hulpverlening heeft in haar ogen gefaald, omdat het niet is gelukt om in een jaar tijd een passende woonplek voor [veroordeelde] te vinden. Het komt er volgens de deskundige op neer dat - hoewel zij [veroordeelde] een stapsgewijze resocialisatie gunt - er op dit moment twee opties zijn. De eerste optie is het verlengen van de maatregel met als doel de geringe kans dat er binnen drie maanden alsnog een vervolgplek wordt gevonden. De deskundige is bereid om er (nogmaals) alles aan te doen om die te vinden, maar zij heeft daarbij benadrukt dat zij geen succes verwacht. In die drie maanden zal [veroordeelde] stilstaan in zijn ontwikkeling, aangezien niet verwacht wordt dat hij op korte termijn weer met verlof mag. De tweede optie is het nemen van het risico dat hij zonder een tussenstap bij zijn vriendin gaat wonen, maar dan wel met de begeleiding vanuit het forensisch FACT team. Inmiddels is het dossier van [veroordeelde] goedgekeurd door het FACT team en zij zijn in staat om begeleiding en praktische ondersteuning te bieden. Alleen de financiering is nog niet afgerond. Het maakt voor de begeleiding door het FACT team niet uit of [veroordeelde] begeleid of onbegeleid woont. Tot slot heeft de deskundige benadrukt dat hij een kans verdient om bij zijn zwangere vriendin te wonen en om te laten zien dat hij het kan. In het geval van een voorwaardelijke beëindiging, of dat op dit moment is of over drie maanden, dient hij in ieder geval zijn medewerking te verlenen aan begeleiding vanuit het FACT team en een positieve en structurele dagbesteding te hebben. Het is niet realistisch om van [veroordeelde] te verwachten dat hij helemaal geen drugs meer zal gebruiken. Sinds januari 2020 heeft hij drie positieve urinecontroles gehad. Het is vooral belangrijk dat [veroordeelde] openheid geeft over zijn middelengebruik, zodat hij geholpen kan worden bij het beheersbaar houden van zijn middelengebruik. Het FACT team kan hem daarbij ondersteunen. Ook kan het FACT team ondersteuning bieden bij het beheer van zijn financiën.
Inforsa
Inforsa heeft ter zitting gepersisteerd bij het reclasseringsadvies van 25 februari 2020. Gelet op de complexe problematiek wordt een regulier STP-traject niet haalbaar geacht. In de afgelopen periode heeft Inforsa weinig contact gehad met [veroordeelde] . Hij heeft aangegeven geen contact te willen met de reclassering, zolang er geen plan wordt gemaakt voor zijn resocialisatietraject. Inforsa heeft hier begrip voor, aangezien [veroordeelde] al heel lang in de PIJ-maatregel loopt en in de afgelopen jaren vooral slecht nieuws heeft gekregen. Inforsa heeft verder toegelicht dat de reclassering geen toezicht op hem kan houden. De contactfrequentie kan maximaal één keer per week zijn. In beginsel heeft de reclassering veel contact met de woonbegeleiders die de jongeren goed in beeld hebben. Nu er bij [veroordeelde] geen sprake is van een gestructureerde vervolgplek met ondersteuning van de woonbegeleiders, vindt Inforsa het voor een goede begeleiding onvoldoende om één keer per week contact met hem te hebben.
Officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de inhoud van haar vordering. Het is niet verantwoord om [veroordeelde] in vrijheid te stellen in verband met de stoornissen die zijn vastgesteld. Daarnaast is het recidiverisico nog steeds te hoog. De verlenging van de huidige PIJ-maatregel met drie maanden is noodzakelijk om verder te zoeken naar een geschikte woonplek in de regio [plaats 2] en om de financiering van het FACT team rond te krijgen. In de tussentijd dient de reclassering een plan op te stellen voor het resocialisatietraject.
Veroordeelde
[veroordeelde] heeft zich verzet tegen de geadviseerde verlenging voor de duur van drie maanden. Hij heeft zijn frustratie geuit over de gang van zaken omdat hij al jaren vastzit, zonder dat er enig perspectief is op vrijlating. Hij is inmiddels volwassen en hij kan zich niet meer verder ontwikkelen in een jeugdregime. Bovendien heeft hij voldoende meegewerkt aan zijn behandeling en zal hij niet beter worden van een verlenging van de maatregel met drie maanden. Tot slot heeft [veroordeelde] benadrukt dat zijn voorkeur nog steeds uitgaat naar het traject van begeleid wonen. Hij beseft dat de overstap van [naam jeugdinrichting] naar zijn vriendin te groot is, maar nu de hulpverlening geen geschikte plek voor hem heeft gevonden, wil hij heel graag bij haar wonen en aan zijn toekomstplannen werken. Als er op een later moment toch een geschikte begeleide woonplek wordt gevonden, dan is hij bereid om daar alsnog aan mee te werken
.
Raadsman
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen, omdat een verlenging van de maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. [veroordeelde] krijgt geen behandelingen meer en daardoor zit hij doelloos op zijn kamer. De kans is (te) groot dat het traject van begeleid wonen de komende drie maanden ook niet zal starten. Op dit moment is de beste oplossing dat hij bij zijn vriendin gaat wonen met de begeleiding vanuit het FACT team. Mocht de relatie niet goed verlopen, dan heeft hij nog de mogelijkheid om bij zijn moeder in te trekken.
De beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat de PIJ-maatregel in dit geval, gelet op de maximale wettelijke termijn van ingevolge artikel 6:6:31 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nog maximaal kan worden verlengd tot medio juli 2020. Alsdan zal de PIJ-maatregel van rechtswege voorwaardelijk eindigen.
Een PIJ-maatregel kan op grond van artikel 6:6:31 lid 3 Sv juncto artikel 77s lid 1 sub b en c van het Wetboek van Strafrecht slechts verlengd worden indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van die maatregel eist
ende maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan om tot een verlenging van de maatregel te kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat aan het eerste criterium, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist, kan worden voldaan. Uit de overgelegde rapportages en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat de problematiek van [veroordeelde] aanzienlijk is en dat het recidiverisico bij onmiddellijke vrijlating hoog wordt geschat. Externe structuur is nodig om het recidiverisico te verlagen en die externe structuur is nog niet geheel aanwezig, omdat er geen passende begeleide woonplek voor [veroordeelde] beschikbaar is. Ook is de externe structuur die wel reeds was aangebracht, de schoolgang, door het coronavirus weggevallen. Ten aanzien van beide aspecten geldt echter dat de kans minimaal dat de situatie over drie maanden gunstiger is. Zoals uit de toelichting van de deskundige blijkt is er over drie maanden hoogstwaarschijnlijk nog steeds geen geschikte woonplek gevonden, terwijl voor de schoolgang geldt dat dan juist de zomervakantie begint.
Aan het tweede criterium, dat de verlenging van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat er uit de rapportages en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat er geen verdere pedagogische ontwikkeling meer mogelijk is. [veroordeelde] is uitbehandeld en hij leeft inmiddels het merendeel van de tijd buiten de [naam jeugdinrichting] . In de afgelopen periode hebben geen incidenten plaatsgevonden waaruit opgemaakt kan worden dat sprake is van een direct hoog recidivegevaar. Vaststaat dat het verblijf binnen de [naam jeugdinrichting] in ieder geval niet bijdraagt aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. Ter zitting heeft de deskundige benadrukt dat [veroordeelde] erg zijn best doet om iets van zijn leven te maken buiten de geslotenheid van de inrichting. Hij zet zich goed in voor zijn opleiding en hij kan bij zijn vriendin wonen met begeleiding vanuit het FACT team. Als deze omstandigheden worden afgezet tegen het regime van nog drie maanden detentie binnen de [naam jeugdinrichting] na al die jaren zonder dat [veroordeelde] de mogelijkheid heeft te laten zien dat hij in staat is positieve stappen te zetten, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat een verlenging op geen enkele manier bijdraagt aan zijn zo gunstig mogelijke ontwikkeling. Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat binnen drie maanden wel een passende woonplek voor [veroordeelde] gevonden kan worden, is de rechtbank van oordeel dat dit niet opweegt tegen de omstandigheid van het kale gedetineerd zijn op het moment dat [veroordeelde] dient te werken aan resocialisatie. De rechtbank weegt ook mee dat hij ter zitting heeft verklaard dat hij bereid is om te verhuizen vanuit de woning van zijn vriendin als er de komende periode alsnog een geschikte vervolgplek wordt gevonden. Daarmee kan het risico worden ondervangen dat [veroordeelde] weigert te verhuizen indien dit hem wordt opgedragen.. [veroordeelde] is inmiddels al bijna een jaar in afwachting van de start van het begeleid wonen traject. Uit de stukken volgt dat die onduidelijkheid eerder ook niet goed voor hem is gebleken en dat dit zorgt voor een hoge mate van frustratie. Het gevaar is reëel dat hij zal verharden als de PIJ-maatregel wordt verlengd en dat zijn toestand bij de uiteindelijke voorwaardelijke beëindiging van de maatregel in juli 2020 slechter zal zijn dan nu het geval is. De kans op een verdere verharding zal mogelijk zelfs leiden tot een groter recidiverisico. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat - naast dat niet aan de wettelijke vereisten voor de verlenging van de PIJ-maatregel is voldaan – het ook niet redelijk is om deze te verlengen voor de beperkte maximale duur en dat aan [veroordeelde] een kans moet worden geboden om zijn leven op te pakken en aan te tonen dat hij - met behulp van Inforsa en het FACT team - in staat is zijn leven op de rails te krijgen. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie afwijzen. Daarmee zal de maatregel met ingang van 2 april 2020 van rechtswege voorwaardelijk eindigen. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden die in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [veroordeelde] . De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat hij zijn leven inmiddels in [plaats 2] probeert op te bouwen (schoolgang en zwangere vriendin die daar woont). De begeleiding en het toezicht op de naleving van de voorwaarden dienen daarom door instanties in de regio [plaats 2] te worden uitgevoerd.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie af;
- bepaalt dat de maatregel met ingang van 2 april 2020 van rechtswege voorwaardelijk eindigt.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 1 jaar (één) navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
  • de veroordeelde zich ten tijde van de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking verleent aan het toezicht door de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet dan wel van een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14 c, zesde lid;
  • verblijft op het adres van zijn vriendin [vriendin] (geboren op [geboortedag 2] 1999), dat thans is: [adres] , [plaats 2] , tot het moment dat er een passende begeleid/beschermd wonen plek is gevonden voor veroordeelde;
  • meewerkt aan begeleid/beschermd wonen op het moment dat een plek gevonden is, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma die de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • meewerkt aan ambulante behandeling en/of begeleiding van het forensisch FACT team of soortgelijke instelling, onder andere gericht op verslavingsproblematiek en/of emotieregulatie, ook als dit inhoudt dat veroordeelde medicatie dient in te nemen;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een structurele en controleerbare dagbesteding inhoudende werk en/of school, waarbij rekening zal worden gehouden met de draagkracht en draaglast van veroordeelde. Veroordeelde zal niet zonder overleg met en toestemming van de reclassering van dagbesteding wisselen, hetgeen op dit moment is het volgen van een mbo-opleiding;
  • openheid van zaken zal geven betreffende zijn financiële situatie en bestedingspatroon en meewerkt aan bewindvoering of budgetbeheer wanneer en zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • openheid van zaken zal geven betreffende zijn middelengebruik;
  • niet naar het buitenland zal gaan zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • meewerkt aan het uit te oefenen reclasseringstoezicht door Antes (specialist in psychiatrie en bij verslaving) in de regio [plaats 2] ;
  • aan iedere oproep van de politie en justitie zal voldoen.
Deze beschikking is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2020.