Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De vordering
3.Grondslag van de vordering
4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel
het bedrag is in centen afgerond ten voordele van veroordeelde).
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor witwassen. De officier van justitie vorderde de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 32.462,-, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 18.462,-. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van een kasopstelling die de uitgaven van de veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 in relatie bracht tot zijn legale inkomsten. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel had, omdat hij niet alle uitgaven zelf had gedaan en dat zijn moeder een deel van de kosten had gedragen. De rechtbank oordeelde echter dat de berekening van het Openbaar Ministerie voldoende onderbouwd was, met uitzondering van de kosten voor de Volkswagen Golf, waarvan de rechtbank aannam dat deze door de moeder van de veroordeelde was betaald. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 18.462,-, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De rechtbank legde ook een gijzeling op van maximaal 120 dagen indien de betaling niet zou plaatsvinden.