ECLI:NL:RBAMS:2020:2066
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak
Op 12 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 13-706289-17, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 915.698,14, en het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat. De verdediging heeft echter betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, of dat de vordering afgewezen moet worden, omdat de veroordeelde voor de feiten waarop de ontneming is gebaseerd, is vrijgesproken.
Tijdens de zitting op 12 maart 2020 hebben zowel de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, als de raadsvrouw, mr. M. Veldman, hun standpunten tot afwijzing van de vordering gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor het doen van valse aangifte, maar vrijgesproken was voor het hebben van een hennepkwekerij en het stelen van stroom. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat gebaseerd was op de hennepkwekerij, afgewezen moest worden.
De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, met de overweging dat de veroordeelde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de feiten waarop de vordering is gebaseerd. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. N.J. Koene, en in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.