ECLI:NL:RBAMS:2020:2062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/752132-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België in het kader van strafrechtelijk onderzoek

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 10 januari 2020, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 oktober 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd en had afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn raadsman.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. De officier van justitie verzocht om overlevering voor twee feiten, namelijk deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, maar voerde ook aan dat de overlevering voor het feit van valsmunterij moest worden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het EAB niet voldoende informatie bevatte over de valsmunterij, waardoor het niet duidelijk was waarvoor de overlevering werd verzocht. Daarom werd de overlevering voor dit feit geweigerd.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor de andere twee feiten wel kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De beslissing werd genomen met inachtneming van de argumenten van de officier van justitie, die stelde dat de overlevering in het belang van een goede rechtsbedeling was. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering voor de feiten van deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen toegestaan, terwijl de overlevering voor het feit van valsmunterij werd geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752132-19
RK nummer: 20/192
Datum uitspraak: 3 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen - afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 maart 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft op 26 februari 2020 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon aan de hand van de stukken onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 14 oktober 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen - afdeling Antwerpen (referentie dossier nr. 2018/192).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van het lijstfeit met betrekking tot de valsmunterij niet kan worden toegestaan, omdat dit feit niet genoegzaam is omschreven.
De officier van justitie heeft ook verzocht de overlevering te weigeren ten aanzien van de valsmunterij en de overlevering ten aanzien van de andere twee feiten toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. In het EAB staat in onderdeel e) het volgende opgenomen:
‘hij lijkt ook mee betrokken bij de handel in vals geld’. In een e-mailbericht van 3 maart 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende informatie verschaft. De opgeëiste persoon zou met anderen rondrijden in Nederland om met vals geld verdovende middelen te kopen.
De rechtbank is van oordeel dat het lijstfeit
vervalsing met inbegrip van namaak van de euroin het EAB in onderlinge samenhang bezien met het aanvullende e-mailrecht van 3 maart 2020 niet genoegzaam is omschreven. De omstandigheden waaronder het feit zou zijn gepleegd zijn zeer summier omschreven en het ontbreekt nog steeds aan pleegplaats(en) en pleegdata. De rechtbank is van oordeel dat het ten aanzien van dit feit niet zonder meer voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren ten aanzien van dit feit. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de overige twee feiten het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de overige twee feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5 te weten:
deelneming aan een criminele organisatie; en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. Het onderzoek is in België aangevangen, het bewijs bevindt zich daar en de medeverdachten zullen in België worden vervolgd. Tot slot heeft België de wens tot vervolging geuit door het uitvaardigen van het EAB.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten:
deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten:
deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenwaarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het feit:
vervalsing met inbegrip van namaak van de euro, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.