ECLI:NL:RBAMS:2020:2061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751889-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot mensenhandel

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 januari 2020 en betreft een EAB dat op 29 juli 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van mensenhandel en het uitbuiten van slachtoffers in de prostitutie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn in het EAB gespecificeerd.

Tijdens de zitting op 3 maart 2020 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogd dat de feiten onvoldoende zijn omschreven, terwijl de officier van justitie stelde dat de beschrijving in het EAB voldoende was. De rechtbank oordeelde dat het EAB aan de vereisten van de Overleveringswet voldoet en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in aanmerking genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft met succes betoogd dat de overlevering aan de Belgische autoriteiten noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling, gezien het feit dat de slachtoffers in België zijn geprostitueerd en het bewijs zich daar bevindt. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751889-19
RK nummer: 20/102
Datum uitspraak: 10 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen – afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 29 juli 2019 door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen – afdeling Antwerpen (referentie dossier nr. 2018/120).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon is verzocht, dusdanig summier zijn omschreven dat zij niet voldoen aan de vereisten van artikel 2 OLW. Zo is in het EAB geen specifieke pleegplaats of pleegperiode omschreven. De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn de feiten nader gespecificeerd naar pleegplaats en pleegdata.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak wordt de opgeëiste persoon, blijkens onderdeel e) van het EAB, ervan verdacht dat hij meerdere meisjes voor zijn rekening heeft laten werken in de prostitutie. Daarbij zou de opgeëiste persoon slachtoffers van Nederland naar België hebben gebracht en zou hij bedreigingen of geweld hebben gebruikt jegens de slachtoffers. Bij schrijven van 21 januari 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB aangevuld. In de brief staan de kwalificaties van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, alsmede de pleegplaatsen, pleegperiodes en de (werk)namen van de slachtoffers.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving in onderdeel e) het EAB in onderlinge samenhang bezien met de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 januari 2020, het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 3, te weten:
mensenhandel
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen heeft op 10 januari 2020 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f onder sub 3 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meerdere personen; en
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f onder sub 8 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meerdere personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het onderzoek in België is aangevangen en het bewijs zich aldus daar bevindt. De slachtoffers werden in België geprostitueerd en met name de rechtsorde van België is geschokt. Tot slot heeft België de wens tot vervolging geuit door het uitvaardigen van het EAB.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 273f Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen – afdeling Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.