ECLI:NL:RBAMS:2020:2056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/022473-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met taakstraf en overschrijding redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De mishandeling vond plaats op 25 april 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen in het gezicht sloeg, knietjes tegen het lichaam gaf en een riem om de nek van het slachtoffer deed en deze aanspande. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld op basis van verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer, alsook camerabeelden. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de mishandeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat het toegepaste geweld geen pijn of letsel had veroorzaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de mishandeling bewezen was, onderbouwd door de verklaringen en het proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte het slachtoffer met kracht had geslagen en dat het slachtoffer pijn had ondervonden door de geweldshandelingen. De rechtbank achtte het feit strafbaar en de verdachte strafbaar, zonder rechtvaardigingsgronden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 100 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van negen maanden. De rechtbank legde de taakstraf op met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 50 dagen zou volgen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/022473-18 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N. Claassen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon] heeft mishandeld door
- voornoemde [persoon] (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- voornoemde [persoon] (meermalen) knietjes in/op/tegen het lichaam te geven en/of
- bij voornoemde [persoon] een riem om de nek te doen en vervolgens deze riem te sluiten en aan te spannen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling. Zij acht alle geweldshandelingen die zijn genoemd in de gedachtestreepjes bewezen, op grond van de verklaringen van verdachte en het slachtoffer en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier niet blijkt dat het door verdachte toegepaste geweld pijn of letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Het slachtoffer heeft weliswaar op enig moment verklaard dat hij als gevolg van de klappen een dik oog heeft opgelopen, maar dat heeft hij verklaard in het kader van een noodweerverweer en niet bijvoorbeeld in een aangifte tegen verdachte. Daarbij is uit de beelden niet af te leiden dat het knietje het slachtoffer ook heeft geraakt. Ook het om de nek doen van een riem levert geen mishandeling op, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling bewezen op grond van de verklaringen van verdachte en het slachtoffer en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Uit het proces-verbaal met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden blijkt dat verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen, omdat het slachtoffer opzij moest stappen om niet om te vallen. Uit dit proces-verbaal blijkt verder dat verdachte het slachtoffer bij het geven van de knietjes heeft geraakt en dat hij een riem om de nek van het slachtoffer heeft gedaan en die vervolgens heeft aangespannen. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot die laatste geweldshandeling uit een verhoor van het slachtoffer blijkt dat hij daardoor pijn heeft ondervonden, omdat hij heeft verklaard dat hij een benauwd gevoel had, geen adem kreeg en verstikt werd. In het andere door verdachte toegepaste geweld (het met kracht slaan en het geven van knietjes) ligt besloten dat het niet anders kan dan dat het slachtoffer daardoor pijn heeft ondervonden of letsel heeft bekomen. Bovendien heeft het slachtoffer tegenover de politie verklaard dat als gevolg van de door verdachte gegeven klappen zijn oog was opgezwollen. Dat het slachtoffer die verklaring mogelijk in het kader van een eventueel later te voeren noodweerverweer heeft afgelegd doet daar niet aan af. De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling in zijn geheel bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 25 april 2017 te Amsterdam, [persoon] heeft mishandeld door
- voornoemde [persoon] (meermalen) in het gezicht te slaan en
- voornoemde [persoon] knietjes tegen het lichaam te geven en
- bij voornoemde [persoon] een riem om de nek te doen en vervolgens deze riem te sluiten en aan te spannen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) en het taakstrafverbod ex artikel 22b Sr.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat artikel 63 Sr van toepassing is, waarbij hij heeft opgemerkt dat aan verdachte op 3 oktober 2019 een forse straf is opgelegd. De raadsman heeft tevens verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte weliswaar aanstichter is geweest van het incident, maar daarna zelf slachtoffer is geworden en een steekwond heeft opgelopen. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is rapper en in de afgelopen tijd is zijn carrière zeer succesvol geworden. Verzocht wordt om met het opleggen van een straf(modaliteit) rekening te houden met de vele optredens in binnen- en buitenland. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft het slachtoffer mishandeld door hem meermalen in het gezicht te slaan, hem knietjes te geven en een riem om zijn nek te doen en deze aan te spannen. Deze mishandeling vond plaats in een winkel van [naam winkel] in Amsterdam-Zuidoost. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij boos op het slachtoffer was en hem wel een klap moest geven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze boosheid uiting heeft gegeven door het slachtoffer gewelddadig te lijf te gaan. Verdachte is hiermee initiator geweest van een geweldsincident en heeft hiermee uiteindelijk zowel zijn eigen leven, als dat van het slachtoffer en zijn vrienden in gevaar gebracht. Het slachtoffer heeft immers een mes getrokken om zich te verdedigen tegen verdachte en heeft daarbij verdachte en getuige [getuige] verwond. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij ervoor heeft gekozen het geschil tussen hem en het slachtoffer op te lossen door de toepassing van geweld in plaats van het met elkaar uit te spreken. De rechtbank overweegt ook dat, nu het incident heeft plaatsgevonden in een winkel, het feit voor de omstanders en de samenleving gevoelens van onveiligheid heeft opgeroepen. Ook dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 december 2019. Hieruit blijkt dat verdachte recidive heeft op het gebied van geweldsdelicten. Uit het uittreksel blijkt tevens dat verdachte op 8 april 2015 een taakstraf opgelegd heeft gekregen. Niet is gebleken dat deze taakstraf ook is geëxecuteerd. De rechtbank is zodoende van oordeel dat het in artikel 22b Sr neergelegde taakstrafverbod in deze zaak niet van toepassing is.
De rechtbank heeft tevens gekeken naar de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor een mishandeling met een wapen en lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, uitgegaan van een taakstraf van 120 uren. Dat het uitvoeren van deze taakstraf mogelijk effect heeft op het tourschema van verdachte, komt voor zijn eigen rekening en risico. Dit dient hij af te stemmen met de reclassering.
De rechtbank acht een taakstraf van 120 uren, rekening houdend met de recidive en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de toepassing van artikel 63 Sr, passend en geboden.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 25 april 2017 aangehouden en op 26 april 2017 door de politie gehoord. Dit vonnis is uitgesproken op 19 februari 2020. De redelijke termijn is daarmee met negen maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De op te leggen taakstraf zal worden gematigd tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S. Drent en V.R. Hofstee, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2020.
[...]

[...]

[...]