In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De mishandeling vond plaats op 25 april 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen in het gezicht sloeg, knietjes tegen het lichaam gaf en een riem om de nek van het slachtoffer deed en deze aanspande. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld op basis van verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer, alsook camerabeelden. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de mishandeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat het toegepaste geweld geen pijn of letsel had veroorzaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de mishandeling bewezen was, onderbouwd door de verklaringen en het proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte het slachtoffer met kracht had geslagen en dat het slachtoffer pijn had ondervonden door de geweldshandelingen. De rechtbank achtte het feit strafbaar en de verdachte strafbaar, zonder rechtvaardigingsgronden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 100 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van negen maanden. De rechtbank legde de taakstraf op met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 50 dagen zou volgen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank.