ECLI:NL:RBAMS:2020:2055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/022474-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met heling in Amsterdam met beroep op noodweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van poging tot doodslag, diefstal en heling. De zaak betreft een incident op 25 april 2017, waarbij verdachte met een mes heeft gestoken naar [persoon 1], wat resulteerde in een klaplong voor het slachtoffer. Verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door [persoon 1] die hem met een riem om zijn nek bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat verdachte zich mocht verdedigen. De poging tot doodslag is niet strafbaar verklaard, omdat het beroep op noodweer slaagde. Daarnaast was verdachte ook betrokken bij diefstal van een televisie, dvd-speler en een PlayStation, die hij in zijn bezit had terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand voor de bewezen feiten van heling en diefstal. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een gematigde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/022474-18 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.N. Dijkers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. primair: poging tot doodslag door op 25 april 2017 te Amsterdam [persoon 1] en/of [persoon 2] met een mes te steken.
Subsidiair is het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong aan [persoon 1] en/of [persoon 2] ten laste gelegd.
Meer en meest subsidiair zijn poging tot toebrenging van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend ten laste gelegd;
2. primair: diefstal van een televisie, dvd-speler, PlayStation 3 en PlayStationspellen uit een woning te [plaats] op 22 april 2017. Subsidiair is heling van voornoemde goederen ten laste gelegd;
3. primair: diefstal van een personenauto op 30 april 2017 te Amsterdam. Subsidiair is heling van de personenauto ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [persoon 1]. Verdachte heeft door te steken met een mes in de richting van het bovenlichaam van [persoon 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood zou intreden. De officier van justitie heeft met betrekking tot [persoon 2] opgemerkt dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte hem per ongeluk heeft gestoken, toen verdachte achterover viel of werd getrokken. Het benodigde opzet op het toebrengen van de dood of (zwaar) lichamelijk letsel ten aanzien van [persoon 2] ontbreekt daarom. Verdachte dient ten aanzien van [persoon 2] te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van verschillende goederen uit een woning. Zij acht de subsidiair ten laste gelegde heling bewezen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van een personenauto. Zij acht de diefstal bewezen op grond van de aangifte en het kort na de diefstal door verdachte gevoerde WhatsAppgesprek, waarin verdachte zegt dat hij de auto die te zien is op de foto met het hoverboard heeft gestolen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank of het opzettelijk verwonden met een mes van [persoon 1] kan worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Ten aanzien van de verwonding van [persoon 2] heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van opzet op het toebrengen van letsel.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van zowel de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal als subsidiair ten laste gelegde heling van de televisie, dvd-speler, PlayStation 3 en PlayStationspellen. De raadsman heeft bepleit dat elke link tussen verdachte, de persoon die de politie gezien heeft op straat en de aangetroffen gestolen goederen ontbreekt. Uit het dossier volgt niet dat verdachte in of rondom de woning is geweest. Bovendien blijkt uit de WhatsAppgesprekken op de onder verdachte in beslag genomen telefoon niet dat het over dezelfde diefstal en goederen gaat, aldus de raadsman.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van een personenauto. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van de WhatsAppberichten niet kan worden afgeleid dat verdachte de auto gestolen heeft. Wel blijkt dat verdachte de auto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat de personenauto van diefstal afkomstig was. De raadsman is aldus van mening dat de subsidiair ten laste gelegde heling bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1: poging tot doodslag
Wat is er gebeurd?
Verdachte en [persoon 1] troffen elkaar bij toeval op 25 april 2017 in de winkel [naam winkel] op het [naam plein] te Amsterdam. [persoon 1] was, naar eigen verklaring, boos op verdachte door iets wat in het verleden is voorgevallen. [persoon 1] heeft verdachte daarom twee klappen met open hand gegeven. De derde klap wist verdachte te ontwijken. Verdachte heeft op dat moment geen geweld gebruikt. [persoon 1] is daarna terug naar de balie gelopen, op ongeveer 4 meter afstand van verdachte. Ongeveer anderhalve minuut later, zo blijkt uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden, trekt [persoon 1] de riem uit zijn leren jas en draait deze om zijn handen. [persoon 1] is daarna naar verdachte toegelopen en heeft de riem met kracht over de keel van verdachte geduwd en zijn handen gesloten achter de nek van verdachte. De riem was daarbij gespannen om de nek. [persoon 1] heeft daarna geprobeerd verdachte over zijn rechter standbeen naar achteren op de grond te trekken, maar dat lukte niet. [persoon 1] heeft verdachte vervolgens knietjes gegeven op zijn bovenlichaam, terwijl hij het hoofd van verdachte (met de riem om zijn nek) naar beneden heeft gedrukt. Verdachte heeft daarop een mes uit zijn jaszak gehaald en een stekende beweging gemaakt. Hierbij heeft verdachte [persoon 1] in de linkerzijde van zijn bovenlichaam geraakt, als gevolg waarvan [persoon 1] een klaplong heeft opgelopen. Getuige [persoon 2], die verdachte en [persoon 1] uit elkaar probeerde te halen, is tevens geraakt met het mes en heeft een kleine klaplong overgehouden aan het incident.
Poging tot doodslag van [persoon 1]
De rechtbank stelt voorop dat voor poging tot doodslag moet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft, naar eigen verklaring, een mes uit zijn zak gepakt en daarmee gezwaaid met het doel om [persoon 1] van hem af te krijgen, toen deze een riem om zijn nek had gelegd. Het mes was volgens verdachte ongeveer zo groot als een aardappelschilmesje.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [persoon 1] zich op een kleine afstand tot elkaar bevonden. Door met een mes een stekende beweging in de richting van het bovenlichaam van [persoon 1] te maken heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [persoon 1] zou raken en dat [persoon 1] daarbij dodelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat een enkele steek met een mes in de zij- of borststreek, waar zich vitale delen van het lichaam bevinden, de dood kan doen intreden. De rechtbank vindt daarom de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [persoon 1] bewezen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van [persoon 2]
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle onder feit 1 ten laste gelegde geweldsfeiten (poging tot doodslag en (poging tot) (zware) mishandeling) voor zover die betrekking hebben op het steken van [persoon 2]. Verdachte heeft een mes gepakt om zichzelf te kunnen bevrijden uit de onverhoedse aanval van [persoon 1], die op dat moment een riem om zijn keel had gelegd en deze had aangespannen, terwijl hij verdachte knietjes gaf. Uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden blijkt dat [persoon 2] vermoedelijk door het mes van verdachte is geraakt op het moment dat verdachte, nadat hij wederom een knietje van [persoon 1] had gekregen en zich tegen hem wilde verdedigen, achterover op de grond is gevallen. Dat verdachte tijdens zijn val naar achteren een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [persoon 2] met het mes zou raken en daarop de dood van [persoon 2] zou intreden of hij hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
3.3.2
Feit 2: heling
Wat is er gebeurd?
Omstreeks 22 april 2017 zijn uit de woning van [persoon 3] aan de [adres 2] een televisie, dvd-speler, een zwarte PlayStation 3 en vijf PlayStation spellen gestolen. Op 22 april 2017 reden verbalisanten in verband met een onderzoek naar een ander strafbaar feit in een opvallend politievoertuig op de [plaats delict] in Amsterdam. Zij zagen daar een man geheel in het zwart gekleed tussen voertuigen staan, die begon te rennen toen hij de politieauto zag. Op de plek waar de man net vandaan was gevlucht bleken onder twee auto’s tassen verstopt te liggen. In de tassen zijn een televisie, dvd-speler, een zwarte Playstation 3 en vijf PlayStation spellen aangetroffen.
Spullen afkomstig van de diefstal
De rechtbank stelt vast dat, gelet op het moment en de omstandigheden waaronder de televisie, dvd-speler, PlayStation 3 en de bijbehorende spellen zijn aangetroffen, en de overeenkomsten tussen die goederen en de uit de woning in [plaats] gestolen spullen, dit de goederen betreft die uit de woning in [plaats] zijn gestolen.
Telefoon in gebruik bij verdachte
Er is onderzoek gedaan naar de op 9 mei 2017 onder verdachte in beslag genomen Samsung telefoon met goednummer 5384449. Op 16 april 2017 is met deze telefoon een WhatsAppgesprek gevoerd met [persoon 4]. [persoon 4] stuurde het bericht:
“[verdachte]”, waarop de gebruiker van de telefoon heeft geantwoord:
“je hebt me helenaam onthoudm.". Op 18 april 2017 gaf de gebruiker van de telefoon in een WhatsAppgesprek met [persoon 5] aan dat hij van Surinaamse afkomst is, 24 jaar oud is en geboren is op [geboortedag]1993. Dit komt overeen met de afkomst en geboortedatum van verdachte. Tot slot stonden op de telefoon, blijkens het proces-verbaal, diverse foto’s waarop verdachte stond afgebeeld, onder meer genomen op 1 mei 2017. Verdachte is op 7 mei 2017 aangehouden. Hij bleek de Samsung telefoon toen in zijn bezit te hebben. Gelet op de bovengenoemde bevindingen in de Samsung telefoon, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 16 april 2017 tot zijn aanhouding op 7 mei 2017 (en in beslagname op 9 mei 2017) de gebruiker was van dit toestel.
WhatsAppgesprekken
Verdachte heeft weliswaar bij de politie verklaard dat hij de telefoon van iemand heeft geleend, maar hij heeft niet gezegd dat de telefoon – die gelet op het voorgaande door hem werd gebruikt – tussen 16 april 2017 en 7 mei 2017 van gebruiker zou zijn gewisseld. De eerst ter zitting afgelegde verklaring dat de telefoon ook wel door anderen werd gebruikt, zonder dat verdachte daarbij namen heeft genoemd of enige verdere uitleg heeft gegeven, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat de in de tussenliggende periode gevoerde WhatsApp-gesprekken ook door verdachte zijn gevoerd.
Op 22 april 2017 hebben twee WhatsAppgesprekken plaatsgevonden op deze telefoon. Verdachte heeft in een gesprek met [persoon 6] gezegd:
“Nu k en me partner loesen alls onder wagfie”. De rechtbank begrijpt, mede gelet op het proces-verbaal waarin verbalisant een en ander relateert over straattaal waarmee hij ambtshalve bekend is, dat verdachte hiermee bedoelt dat hij spullen onder een auto verstopt. Verdachte heeft tevens in dit gesprek gezegd dat hij in een hofje staat; dat hij blauw (de rechtbank begrijpt: politie) ziet; dat hij ze dom goed ontwijkt en dat er honden en een heli zijn.
De rechtbank begrijpt uit het gevoerde WhatsAppgesprek met [persoon 7] op 22 april 2017 tussen 03.13 en 03.15 uur, dat verdachte veel blauw ziet, dat ze op die plek staan en dat hij ze in de gaten houdt. Uit onderzoek in de politiesystemen blijk dat verbalisanten de plaats delict, het [plaats delict], rond 03.12 uur hebben bevroren in afwachting van een helikopter en een speurhond. De helikopter was om 03.20 uur ter plaatse en de hondengeleider kwam omstreeks 03.25 uur ter plaatse. Verdachte heeft in het WhatsAppgesprek met [persoon 7] om 03.23 gestuurd: “
Heli” en om 03.26 uur: “
hond zoek me”.
Uit het dossier blijkt verder dat binnen de eenheid Amsterdam op 22 april 2017 tussen 02.00 en 04.00 alleen bij het onderzoek aan de [plaats delict] een helikopter is ingezet.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat het verdachte is geweest die de gestolen goederen onder de auto’s op het [plaats delict] heeft verstopt. Verdachte stuurt dat hij spullen heeft verstopt, hij bevindt zich in een hofje waar hij de politie ontwijkt en stuurt berichten over een speurhond en een helikopter die op precies dat moment ter plaatse zijn. Uit die handelingen leidt de rechtbank daarnaast af dat verdachte wist dat de goederen die hij bij zich had van een misdrijf afkomstig waren.
Uit het dossier volgt echter niet dat verdachte de goederen uit de woning aan de [adres 2] heeft gestolen. Volgens de aangifte zijn de spullen namelijk gestolen tussen 19 april 2017 en 22 april 2017. Voorts is verdachte niet in de directe omgeving van de woning gezien en zijn er geen sporen in de woning tot hem te herleiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de spullen de heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde heling op grond van het voorgaande wel bewezen.
3.3.3
Feit 3: diefstal van een personenauto
Op 30 april 2017 is blijkens een aangifte van [persoon 8] een Citroën C1 voorzien van kenteken [kenteken] gestolen, nadat eerder die dag een sleutelbos met daarin de autosleutel zoek is geraakt.
De rechtbank verwijst naar rubriek 3.3.2, waarin zij heeft geoordeeld dat de onder verdachte in beslag genomen Samsung telefoon met goednummer 5384449 van 16 april 2017 tot zijn aanhouding op 7 mei 2017 in gebruik was bij verdachte.
Op deze telefoon is een filmpje aangetroffen van 1 mei 2017, waarop te zien is dat een persoon de portierdeur van een Citroën C1 voorzien van kenteken [kenteken] opent. Op de telefoon is tevens een WhatsAppgesprek van 1 mei 2017 aangetroffen tussen verdachte en een persoon genaamd [persoon 9]. Verdachte stuurt:
“heb waggie”(de rechtbank begrijpt: “ik heb een auto”) met daarbij een foto waarop een persoon op een hoverboard voor een auto te zien is. [persoon 9] vraagt daarop:
“hoeveel heb je gehaald”waarop verdachte antwoordt:
“Genakt man”(de rechtbank begrijpt: “gestolen man”).
Verder is in de telefoon ook een filmpje aangetroffen, opgenomen op 1 mei 2017. Op dit filmpje is een persoon te zien op een hoverboard bij een auto, die door de verbalisanten herkend wordt als een Citroën C1. Ook is het kenteken van deze auto op het filmpje te zien. Het kenteken, [kenteken], komt overeen met de gestolen Citroën C1. Voorts is in de later aangetroffen Citroën C1 een navigatiesysteem van het merk TomTom aangetroffen. Recent ingevoerd bleek het adres van het bedrijf “Contant voor Goud”. Een foto van dit bedrijf is tevens aangetroffen op de telefoon in gebruik bij verdachte. In de telefoon van verdachte is ook een foto aangetroffen van een persoon op de bestuurdersstoel die een TomTom vasthoudt. Volgens de politie is deze foto gemaakt op 1 mei 2017 en komt het interieur van de auto overeen met die van de gestolen Citroën C1.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon op de foto is die op het hoverboard voor de auto staat en dat hij ook op de foto staat als bestuurder van de auto met een TomTom in handen.
De rechtbank vindt op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde diefstal heeft begaan, nu er is sprake van een kort tijdsbestek tussen de diefstal van de auto op 30 april 2017 en het WhatsAppgesprek van 1 mei 2017, waarin verdachte zegt dat hij een auto heeft gestolen en de verschillende foto’s en filmpjes op de telefoon van verdachte waarop zowel verdachte, de TomTom en de gestolen Citroën C1 te zien zijn. De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte, dat hij alleen even heeft rondgereden in de auto van een vriend, om die reden volstrekt onaannemelijk.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 25 april 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, te steken in het lichaam van voornoemde [persoon 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
omstreeks 22 april 2017 te Amsterdam, goederen te weten een tv en een Dvd-speler en een PlayStation 3-console en meerdere PlayStation 3 spellen heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
op 30 april 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto met kenteken [kenteken] toebehorende aan [persoon 8].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van feit 1: poging tot doodslag

Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweersituatie en een gerechtvaardigde verdediging door verdachte.
De raadsman heeft eveneens verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging in verband met noodweer. In de gegeven feiten en omstandigheden mocht verdachte zich verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [persoon 1]. Daarbij kon van verdachte niet worden gevergd dat hij anders zou hebben gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader noodweer
Van noodweer is sprake wanneer een persoon een feit begaat, dat geboden is door de noodzakelijke verdediging van zijn of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdediging mag worden toegepast vanaf het moment dat er sprake is van of een onmiddellijk dreigend gevaar op die aanranding. Daarbij mag de toegepaste verdediging niet in onredelijke verhouding staan tot de (dreigende) aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de door verdachte geschetste feitelijke toedracht, waarop het beroep op noodweer is gegrond, aannemelijk kan worden geacht.
Geslaagd beroep op noodweer?
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van twee losse op elkaar volgende aanvallen door [persoon 1] tegen verdachte. De eerste situatie betreft de twee klappen met open hand tegen het gezicht van verdachte, vrijwel direct nadat verdachte de [naam winkel] was binnengestapt. Nadat [persoon 1] voor een derde keer heeft geprobeerd om verdachte te slaan, is hij naar achteren geduwd door [persoon 2] en NN1. [persoon 1] is toen teruggelopen naar de balie. [persoon 1] is op dat moment, zoals ook ter terechtzitting is besproken, met zijn telefoon bezig geweest en stond niet meer in de buurt van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment de eerste ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval was geëindigd. Verdachte hoefde zich op dat moment dus ook niet aan de situatie te onttrekken, hoewel het voor hem wel mogelijk was om de winkel op dat moment te verlaten. Verdachte kon echter niet weten dat [persoon 1] opnieuw in de aanval zou gaan en daarbij een riem om zijn keel zou spannen terwijl hij knietjes zou geven. De rechtbank neemt hiertoe mede in aanmerking dat de getuigen verdachte en [persoon 1] eerder uit elkaar hadden gehaald, dat [persoon 1] met zijn telefoon bezig was en het incident had plaatsgevonden in een winkel waar ook andere mensen aanwezig waren.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat [persoon 1] zijn riem over de keel van verdachte duwde en aanspande er sprake was van een nieuwe ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij bang was, het gevoel kreeg dat hij ging stikken en daarvan in paniek raakte. Ook was één van zijn ogen opgezet door de eerdere klappen, waardoor hij niet goed kon zien wat er ging gebeuren. Uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden blijkt dat [persoon 1] verdachte ook naar de grond probeerde te trekken en een knietje heeft gegeven, terwijl de riem om zijn nek nog aangespannen was. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment geen sprake was van een mogelijkheid voor verdachte om zich aan de aanval te onttrekken. Verdachte mocht zich aldus tegen de aanval van [persoon 1] verdedigen. Hoewel het gebruik van het mes in zijn zak een zwaar middel is, mocht verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank verdedigen met dit mes, nu er geen minder verstrekkende middelen voor verdachte binnen handbereik waren waarmee hij zich effectief tegen de aanval van [persoon 1] kon verdedigen.
Dit leidt tot de conclusie dat het beroep op noodweer slaagt en de rechtbank de bewezen poging tot doodslag van [persoon 1] niet strafbaar vindt. Verdachte wordt daarvan ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Strafbaarheid van de overige feiten

De onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren. De officier van justitie heeft tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren gevorderd, met als bijzondere voorwaarde houden aan aanwijzingen van de reclassering.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte na de pleegdata in de onderhavige zaak, te weten april 2017, geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen en rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een personenauto gestolen en verschillende gestolen goederen voorhanden gehad, waaronder een televisie, dvd-speler en een PlayStation met bijbehorende spellen. Laatstgenoemde goederen waren eerder uit een studentenwoning weggenomen. Door zich schuldig te maken aan deze feiten heeft verdachte te kennen gegeven geen enkel respect te hebben voor eigendommen van een ander. De rechtbank rekent het verdachte aan dat het waardevolle spullen betreffen, die gestolen zijn uit iemands woning. Dit kan leiden tot gevoelens van onveiligheid in de eigen woning, wat bij uitstek een plek is waar mensen zich veilig zouden moeten voelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 27 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte sinds 2013 geen recidive heeft op het gebied van vermogensdelicten. Nu het meer dan vijf jaar geleden is dat verdachte voor het laatst is veroordeeld, zal de rechtbank geen rekening houden met deze eerdere veroordelingen.
De rechtbank heeft tevens gekeken naar de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor diefstal van een auto uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 120 uren. De rechtbank heeft, bij gebrek aan een oriëntatiepunt in de LOVS voor heling, ook gekeken naar welke straffen in vergelijkbare zaken voor heling worden opgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 7 mei 2017 aangehouden en op 22 november 2017 door de politie gehoord. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene aan dat verhoor de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld en is daarom van oordeel dat de termijn is aangevangen op 22 november 2017. Dit vonnis is uitgesproken op 19 februari 2020. De redelijke termijn is daarmee met drie maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de landelijke oriëntatiepunten, de overschrijding van de redelijke termijn en de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak, een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden is. Daarbij zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen met een proeftijd van twee jaren De rechtbank heeft ervoor gekozen daar geen bijzondere voorwaarden aan te verbinden, nu de reclassering in het advies van 29 januari 2020 heeft geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
opzetheling
Ten aanzien van feit 3:
diefstal
Verklaart het onder 1 bewezene niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ten aanzien van feit 1 van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S. Drent en V.R. Hofstee, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2020.
[...]

[...]

[...]