ECLI:NL:RBAMS:2020:2051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751986-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon naar Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 september 2019 door het Amtsgericht Hof was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Brazilië in 1990, was gedetineerd in Nederland en had afstand gedaan van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit bezat.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 24 januari 2020. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, was aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T. Assendelft – Coningh. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW) en dat deze feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de garantie van de Procureur van de Republiek in Hof in overweging genomen, waarin werd verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld in Duitsland, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank concludeert dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, en heeft de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751986-19
RK nummer: 19/6786
Datum uitspraak: 7 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2019 door
Amtsgericht Hof(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht bij de zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn raadsman,
mr. T. Assendelft – Coningh, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard waar te nemen voor de raadsvrouw van de opgeëiste persoon mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te
’s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en de Braziliaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 27 september 2019 van het Arrondissementrechtbank te Hof, dossiernummer:
Staatsanwaltschaft Hof: 220 Js 10764/19;
Amtsgericht Hof: 1a Gs 2226/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank hecht er waarde aan om op te merken dat in onderdeel e) van het EAB is vermeld dat uit onderzoek blijkt dat de opgeëiste persoon bij meerdere geldautomaten in Beieren geweld zou hebben gebruikt. Het verzoek tot overlevering heeft echter, gezien de in het EAB genoemde datum waarop het feitcomplex zou zijn gepleegd: 1 augustus 2019 om 03:50 uur, klaarblijkelijk alleen betrekking op de feiten gepleegd op die datum in de plaats Röslau.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur van de Republiek in Hof heeft op 19 december 2019 de volgende garantie gegeven:
“Ik verzeker u hiermee dat de vervolgde persoon [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] /Brazilië, ingeval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldende versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad d.d. 27 november 2008 betreffende de toepassing van het grondbeginsel van de wederzijdse erkenning van vonnissen in het kader van strafzaken, door welke er een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel opgelegd wordt, in functie van de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 d.d. 05.12.2008, pagina 27) met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van de straf terug naar het Koninkrijk der Nederlanden teruggebracht wordt.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daar gemeen gevaar voor goederen te duchten is; en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Amtsgericht Hof(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.