ECLI:NL:RBAMS:2020:2029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
C/13/654018 / HA ZA 18-913
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van redelijk loon afgewezen wegens gebrek aan overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres, een Amerikaanse onderneemster met een eenmanszaak, en een gedaagde, een arbeidsbemiddelingsbureau in de IT-branche. De eiseres vorderde betaling van een redelijk loon voor werkzaamheden die zij zou hebben verricht op basis van een mondelinge overeenkomst van opdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen partijen. De eiseres had diverse facturen gestuurd voor geleverde diensten, maar de rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat er daadwerkelijk een overeenkomst was en dat de werkzaamheden waren opgedragen. De rechtbank wees de vordering tot betaling van € 147.440,00 af, omdat niet was komen vast te staan dat er een overeenkomst van opdracht was. Wel werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.100,00 voor een factuur die niet betwist was, vermeerderd met wettelijke rente. De eiseres werd in de proceskosten veroordeeld, die op € 7.360,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het stellen van vorderingen op basis van een overeenkomst van opdracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/654018 / HA ZA 18-913
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J. de Koning te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. Kijl te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 augustus 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 29 januari 2020, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2020 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een arbeidsbemiddelingsbureau in de IT-branche. Daarnaast ontwikkelt en produceert zij maatwerksoftware en aanverwante producten. De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is enig (middellijk) bestuurder van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] is van origine een Amerikaanse. Zij heeft sinds 16 oktober 2017 een eenmanszaak genaamd [naam eenmanszaak] , die zich bezighoudt met communicatie- en grafisch ontwerp van websites en SEO (zoekmachineoptimalisatie).
2.3.
De partner van [eiseres] is de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] was van
1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018 in dienst bij een zustervennootschap van [gedaagde] , te weten Fork and Grate Payroll Services BV (hierna: FGPS BV). Tijdens zijn dienstverband werd [naam 2] uitgezonden aan [gedaagde] , waar hij feitelijk werkzaam was in de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018.
2.4.
[naam eenmanszaak] heeft op 1 november 2018 een factuur van € 784,09 verstuurd aan [gedaagde] ten behoeve van werkzaamheden voor de
content packagingvan de website van [gedaagde] . Deze factuur is voldaan door [gedaagde] .
2.5.
[naam eenmanszaak] heeft op 21 maart 2018 een factuur van € 2.601,50 verstuurd aan FGPS BV, eveneens voor werkzaamheden aan de website van het bedrijf. Deze factuur is voldaan.
2.6.
Daarna heeft [naam eenmanszaak] op 28 juni 2018 een factuur van € 2.450,25 verstuurd aan [gedaagde] . Deze factuur is onbetaald gebleven.
2.7.
Tussen [naam 2] en [gedaagde] , althans [naam 1] , is op enig moment een (arbeids)conflict ontstaan.
2.8.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft [naam 1] , als bestuurder van FGPS BV, [naam 2] bericht dat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst met FGPS BV niet zal worden verlengd en dus zal eindigen op 31 augustus 2018.
2.9.
Bij brief van 30 juli 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om binnen vijf dagen tot betaling van € 77.600,- over te gaan voor de haar uitgevoerde diverse werkzaamheden. In de brief staat – voor zover van belang – onder meer het volgende:
“(…) In deze sommatiebrief zal ik mij beperken tot de vordering van mevrouw [eiseres] . Zij heeft het afgelopen jaar diverse werkzaamheden verricht voor [gedaagde] . Haar eigen administratie wijst uit dat er 1.552 uren zijn gewerkt voor het bedrijf.
[…]
De contractuele relatie tussen cliënte en [gedaagde] is te duiden als een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW. Tussen partijen is geen uurtarief overeengekomen. De wet geeft dat in een dergelijk geval een redelijk loon verschuldigd is. Navraag in de markt wijst uit dat een passend uurtarief voor uitgevoerde werkzaamheden gesteld kan worden op EUR 95,- (ex BTW).
[…] is cliënte bereid om genoegen te nemen met een uurtarief van EUR 50,- (ex BTW). Dit geeft dan een vordering van EUR 77.600,- (ex BTW) (…)”.
2.10.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie.
2.11.
Bij verzoekschrift van 28 september 2018 heeft [eiseres] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht haar verlof te verlenen om ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag te leggen op vorderingen onder derden, onder andere op TRFI.
2.12.
De voorzieningenrechter heeft het verzochte verlof op 28 september 2018 verleend. Op dezelfde dag heeft [eiseres] het bedoelde beslag daadwerkelijk gelegd onder TRFI en op 2 oktober 2018 is het beslag overbetekend aan [gedaagde] .
2.13.
Op 22 oktober 2018 heeft [naam 1] namens [gedaagde] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte, oplichting, ontoegankelijk maken van data, diefstal en smaad en laster tegen [naam 2] en [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde]
I. tot betaling van € 147.440,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ter vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de respectievelijk gewerkte dagen, althans vanaf de dag der sommatie van 30 juli 2018, althans vanaf de dag van dagvaarding,
II. tot betaling van € 2.450,25, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldatum van de factuur, althans vanaf de dag van dagvaarding,
III. tot betaling van de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
IV. in de proceskosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten, tevens uitvoerbaar bij voorraad, met bepaling dat als deze kosten niet binnen vijf (5) dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na betekening van het vonnis, wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
[eiseres] legt – samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag dat zij vanaf september 2017 uit hoofde van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van verschillende
tenderswaarvoor [gedaagde] zich had ingeschreven. De opdracht voor deze werkzaamheden zijn steeds mondeling aan haar vertrekt. Partijen zijn geen uurtarief overeengekomen voor de werkzaamheden. Nu [gedaagde] weigert te betalen voor de door [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden, ondanks daartoe gesommeerd te zijn, vordert [eiseres] betaling van een redelijk loon voor de door haar gewerkte uren. Het gaat om 1552 gewerkte uren in een periode van 10,5 maand, hetgeen bij een redelijk uurtarief van € 95,00 neerkomt op een bedrag van € 147.440,00. Tevens heeft [eiseres] vanaf november 2017 werkzaamheden uitgevoerd vanuit haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] ten behoeve van
content packagingvan de websites van [gedaagde] (en FGPS BV). Voor deze werkzaamheden heeft [eiseres] drie facturen verstuurd. [gedaagde] weigert betaling van de laatste factuur van € 2.450,25 (inclusief btw), zodat [eiseres] ook daarvan betaling vordert. De betalingstermijn van deze factuur is verstreken, waardoor [gedaagde] zonder ingebrekestelling in verzuim is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

De overeenkomst van opdracht
4.1.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of tussen [gedaagde] en [eiseres] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen met betrekking tot tenderwerkzaamheden.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat krachtens artikel 7:400 BW van een overeenkomst van opdracht sprake is als de opdrachtnemer zich jegens de opdrachtgever verbindt werkzaamheden te verrichten, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst.
Het betreft een overeenkomst tot dienstbetoon, waarbij kenmerkend is dat de ene partij bepaalde verrichtingen aan de andere partij opdraagt.
Een overeenkomst van opdracht kan zowel mondeling als schriftelijk tot stand komen door aanbod en aanvaarding daarvan. Of er sprake is van een aanbod en of dit aanbod is aanvaard, is afhankelijk van de partijbedoeling en van hetgeen partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
4.3.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht en voert daartoe aan dat tussen [eiseres] en [gedaagde] , anders dan de werkzaamheden die [eiseres] in november 2017 en maart en juni 2018 in het kader van het bouwen van de websites voor FGRS en [gedaagde] heeft gefactureerd, nooit een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst tot opdracht tot stand is gekomen. [eiseres] heeft enkel werkzaamheden verricht vanuit haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] ten behoeve van het bouwen van de websites, waarvoor [gedaagde] heeft betaald. Er zijn geen (mondelinge) opdrachten verstrekt aan [eiseres] door [gedaagde] / [naam 1] om bij te dragen aan het proces van het leveren van bid- en coördinatiediensten ten behoeve van de tenders, wat ook niet kan, omdat [eiseres] daar de kennis en ervaring niet voor heeft. [gedaagde] betwist dat [eiseres] de door haar gestelde uren heeft gewerkt aan dergelijke werkzaamheden.
De urenstaten die [eiseres] in het geding heeft gebracht, heeft [gedaagde] niet eerder gezien.
Deze uren zijn niet geaccordeerd door [gedaagde] , maar verzonnen door [eiseres] . De map met “deliverables” welke eveneens door [eiseres] in het geding heeft gebracht, heeft [gedaagde] evenmin eerder gezien en is niet aan haar ter toetsing voorgelegd, aldus steeds [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank overweegt het volgende. Tegenover de betwisting van [gedaagde] dat de opdrachten mondeling zijn verstrekt, heeft [eiseres] haar stelling dat dit wel zo is, onvoldoende nader onderbouwd. Gesteld noch gebleken is wat tussen partijen is afgesproken over de aard, de omvang en de frequentie van de werkzaamheden die door [gedaagde] zouden zijn opgedragen.
Evenmin is gesteld noch gebleken wanneer de mondelinge opdrachten zijn gegeven en wanneer de werkzaamheden moesten zijn afgerond en opgeleverd.
Het enkel overleggen van een hele dikke map met “deliverables” is daartoe onvoldoende nu [eiseres] hiermee niet aantoont dat zij die opdracht heeft gekregen. Bovendien heeft [gedaagde] aangevoerd dat het allemaal deliverables aan [naam 2] zijn en dat hij de opdracht van [gedaagde] had gekregen. Deze betwisting heeft [eiseres] niet gemotiveerd weersproken.
De urenstaat heeft [eiseres] pas in juli 2018 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [eiseres] zoveel uur heeft gewerkt zonder te weten wat voor loon er tegenover stond en dat bijna een jaar lang. Bovendien, als er sprake was van een overeenkomst van opdracht, dan had het op de weg van [eiseres] gelegen, conform het bepaalde in artikel 7:403 lid 1 BW dat zij [gedaagde] op de hoogte had moeten houden van haar werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en [gedaagde] onverwijld in kennis moeten stellen van de voltooiing daarvan. Hoewel [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat ze [gedaagde] wel op de hoogte heeft gebracht van haar werkzaamheden, blijkt dat nergens uit. Ten slotte komt het de rechtbank vreemd voor dat [eiseres] wel factureert voor de werkzaamheden die zij heeft verricht ten behoeve van de websites maar niet voor de vele uren meer die zij zou hebben besteed aan de tenderwerkzaamheden.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. De vordering tot betaling van een bedrag van € 147.440,- zal dan ook worden afgewezen.
De factuur van 28 juni 2018
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de websites van FGRS en [gedaagde] en dat zij daar kosten voor kon factureren. Tussen partijen is wel in geschil of [gedaagde] de laatste factuur van [eiseres] dient te voldoen. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
4.7.
[gedaagde] beroept zich op opschorting van betaling voor alles boven het bedrag van € 1.100,- vanwege het ondeugdelijk leveren van de twee websites voor FGRS BV en [gedaagde] . Het bouwen van de websites zou binnen enkele weken klaar kunnen zijn, maar het heeft vier maanden geduurd waarbij de website niet behoorlijk was opgeleverd door [eiseres] . [gedaagde] is ontevreden over zowel de kwaliteit van de website als de vindbaarheid van de website op het internet. De website voor [gedaagde] maakte geen behoorlijke connectie met de backoffice systemen van [gedaagde] . [gedaagde] is met de websites niets opgeschoten en heeft een derde nieuwe website moeten laten bouwen die wel voldeed aan de specificaties.
4.8.
Aangezien [gedaagde] zich alleen op opschorting beroept van betaling voor alles boven het bedrag van € 1.100,-, begrijpt de rechtbank het zo dat [gedaagde] bereid is om € 1.100,- te betalen aan [eiseres] en zal dat bedrag dan ook worden toegewezen. Voor het meerdere geldt dat [eiseres] niet heeft betwist dat, zoals door [gedaagde] gesteld is, er sprake is van ondeugdelijk opgeleverd werk, zodat de vordering voor dat deel niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.9.
De daarover gevorderde wettelijke handelsrente zal als onweersproken worden toegewezen.
Beslagkosten
4.10.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.7 is geoordeeld, volgt dat er geen grond is voor het beslag. Het gelegde beslag is onterecht en er is geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten.
Proceskosten
4.11.
[eiseres] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat €
3.414,00(2,0 punt × tarief € 1.707,00)
Totaal € 7.360,00
4.12.
Tevens zal [eiseres] in de nakosten worden veroordeeld op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 1.100,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 7.360,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [gedaagde] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eichperger, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: PP