Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond.
Rechtbank Amsterdam
Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, geboren in 1979, een klaagschrift indiende op basis van artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift was ingediend op 21 februari 2020 en betrof de teruggave van het rijbewijs van klager, dat eerder was ingevorderd door de officier van justitie. Klager betoogde dat de invordering niet gerechtvaardigd was, omdat hij ontkende te hard te hebben gereden en zijn rijbewijs dringend nodig had voor het ophalen van zijn dochter, vooral in het licht van de coronamaatregelen. De raadsvrouw van klager voegde hieraan toe dat klager niet eerder was veroordeeld voor verkeersfeiten en dat hij een groot belang had bij het terugkrijgen van zijn rijbewijs.
De officier van justitie verklaarde zich niet te verzetten tegen de teruggave van het rijbewijs. De rechtbank beoordeelde de zaak en concludeerde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, gezien het vermoeden dat klager de maximumsnelheid met 30 kilometer per uur of meer had overschreden. Echter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van klager, oordeelde de rechtbank dat het beklag gegrond moest worden verklaard. De rechtbank gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klager, met de opmerking dat er een mogelijkheid bestaat dat klager in de toekomst een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid kan krijgen.
Deze beslissing werd genomen door mr. L. Dolfing, rechter, in aanwezigheid van mr. C.T. St Rose, griffier. Klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.