ECLI:NL:RBAMS:2020:2015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
RK 19/4577 + 19/4578
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoedingen ex artikel 530 en 533 Sv na sepot van strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 13 maart 2020, zijn verzoeken van een verdachte om vergoedingen op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegewezen. De verzoeker, geboren in 1986, had een verzoek ingediend voor schadevergoeding na een strafzaak die was geseponeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 26 mei 2016 was aangehouden op verdenking van overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de Gemeente Amsterdam, maar dat de strafzaak op 19 juni 2019 onvoorwaardelijk was geseponeerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van inverzekeringstelling, waardoor de schadevergoeding voor de ondergane verzekering niet werd toegekend. Echter, de rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten van de raadsman te vergoeden, aangezien de zaak niet onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 961,95 voor de kosten van de raadsman en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De vergoedingen werden echter verrekend met een bedrag dat de verzoeker nog aan de Staat verschuldigd was, waardoor er uiteindelijk geen uitkering aan de verzoeker plaatsvond. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/172720-16
RK: 19/4577 + 19/4578
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. W. Hendrickx,
[adres] , [plaats] ,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 5 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 17 september 2019 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 28 februari 2020 de officier van justitie, mr. J. van der Meij, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De raadsman, mr. de Lange, heeft bij e-mail van 24 februari 2020 aangegeven dat verzoeker niet aanwezig zal zijn en hij of zijn kantoorgenoot mr. Hendrickx nu hun agenda dat niet toelaat, evenmin aanwezig zijn.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van:
  • € 105,-voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden;
  • € 961,95vanwege de kosten van de raadsman; en
  • een vergoeding van
De raadsman heeft zich ten aanzien van de kosten voor de schade ten gevolge van de ondergane verzekering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de kosten van de raadsman heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een beleidssepot. De verdenking die ten grondslag is gelegd aan de zaak betreft de vermeende overtreding van art. 2.7 van de APV Gemeente Amsterdam op 26 mei 2016. Op grond van art. 70 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvervolging ten aanzien van overtredingen na drie jaren. Op 27 mei 2019 is het recht tot strafvervolging verjaard. Verzoeker is uiteindelijk gedagvaard voor 11 maart 2019. Kortom, verzoeker is aangehouden en vervolgens is er door het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing genomen. Verzoeker heeft een raadsman ingeschakeld die in het kader van de tegen verzoeker gestarte vervolging werkzaamheden heeft verricht die verband houden met de zaak waaronder correspondentie, bestudering van het dossier, bespreking met verzoeker en zelfs het expliciete verzoek aan het Openbaar Ministerie om over te gaan tot seponering van de zaak. De dagvaarding is enkele dagen voor de zitting ingetrokken. Bij het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding zou, wegens verjaring van het recht tot strafvervolging, vermoedelijk zijn geoordeeld dat het OM niet ontvankelijk is in de vervolging. Van een zaak die tot een veroordeling zou hebben geleid is dan ook geen sprake. Dit zijn redelijke werkzaamheden die zijn verricht tegen een uurtarief dat niet onredelijk is. Verzoeker meent dan ook dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van de gevraagde vergoeding voor de kosten raadsman.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich wel te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding voor de ondergane verzekering, omdat er geen sprake van inverzekeringstelling was. Ook heeft de officier van justitie verklaard zich primair te verzetten tegen de kosten van de raadsman, nu de zaak is geëindigd met een technisch sepot. Het betreft een bewijsbare zaak en er is een vervolgingsbeslissing genomen, maar de zaak is destijds niet behandeld omdat verzoeker gedetineerd zat. Het is dan niet billijk om aan verzoeker een vergoeding te verstrekken. De officier van justitie stelt zich subsidiair op het standpunt dat de kosten gematigd dienen te worden.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 26 mei 2016 aangehouden en dezelfde dag heengezonden.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd en dat bij brief van 19 juni 2019 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak van een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 1 Sv een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde en kan aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 2 Sv uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 19 juni 2019 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv. Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
Uit het dossier blijkt niet dat verzoeker in verzekering is gesteld en tijdig is heengezonden. Er wordt daarom geen schadevergoeding ten aanzien van de ondergane verzekering toegekend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
In casu dient de rechtbank te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Daarbij is van belang of de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van verzoeker zou hebben geleid indien de strafzaak voor de rechter zou zijn gebracht. Is dat het geval dan ontbreken mogelijk gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding en kan een verzoek als het onderhavige worden afgewezen.
Verzoeker is op is op 26 mei 2016 aangehouden op verdenking van overtreding van art. 2.7 van de APV Gemeente Amsterdam. De politie had volgens het proces-verbaal van 26 mei 2016 waargenomen dat verzoeker een toerist aansprak. Die toerist heeft daarna tegen de verbalisant verklaard dat de man met dreads aan hem vroeg of hij cocaïne wilde kopen. Vervolgens heeft de politie waargenomen dat verzoeker een sleutel met vermoedelijk cocaïne aan toeristen aanbood. Ze zagen dat verzoeker en de toeristen verder liepen. Uiteindelijk is verzoeker aangehouden en is een zakje met daarin twee wikkels en één bolletje bij hem aangetroffen. Toen verzoeker werd aangehouden zei hij: ‘Het was dom’.
De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen dat de zaak onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling van verzoeker. Er rust een sterke verdenking op verzoeker dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van drugs. Uit het dossier blijkt echter niet dat de wikkels en bolletje zijn getest op drugs en heeft verzoeker verder niets verklaard over drugs. De mogelijkheid bestaat dat sprake was van een stof die niet verboden is op grond van de Opiumwet. Er is volgens de rechtbank daarom onvoldoende vast te komen staan dat deze zaak, indien (tijdig) tot verdere vervolging zou zijn overgegaan, onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat tijdsverloop mogelijk in de weg zou hebben gestaan aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Dat verzoeker de verdenking over zichzelf heeft afgeroepen en in dat kader kosten heeft gemaakt is onvoldoende om te oordelen dat hij deze kosten dan maar zelf moet dragen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het billijk is verzoeker een vergoeding toe te kennen van € 961,95 voor de kosten van zijn raadsman. De rechtbank ziet geen reden om dat bedrag te matigen, nu de gevorderde kosten niet onredelijk of bovenmatig zijn.
De rechtbank zal voor het opmaken en indienen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen van € 280,-.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 534 lid 3 Sv
Indien de rechter naar aanleiding van een verzoek ex artikel 530 Sv beslist tot het toekennen van vergoeding, wordt op grond van artikel 534 lid 3 Sv, het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is indien die nog niet door hem zijn voldaan.
Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) blijkt dat verzoeker op grond van een jegens hem uitgesproken, onherroepelijk geworden vonnissen verplicht is € 2.006,11 aan de Staat te betalen.
De op grond van artikel 530 Sv aan verzoeker uit te keren vergoedingsbedragen zullen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker op grond van bovengenoemd vonnissen verplicht is aan de Staat te betalen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 961,95 (negenhonderdeenenzestig euro en vijfennegentig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af
Ten aanzien van de verrekening ex artikel 534 lid 3 Sv:
De vergoedingsbedragen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker de Staat nog moet betalen met dien verstande dat aan verzoeker € 0,- totaalbedrag zal worden uitgekeerd en aan de Staat in de persoon van het CJIB € 1.241,95 (duizend tweehonderdeenenveertig euro en vijfennegentig euro cent).
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker en de officier van justitie hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.241,95 (duizend tweehonderdeenenveertig euro en vijfennegentig euro cent) op [rekeningnummer] (Schadevergoedingsmaatregel), ten name van
Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwardenonder vermelding van CJIB-nummer [nummer] .
Aldus gedaan op 13 maart 2020
door mr. R.C.J. Hamming, rechter.