ECLI:NL:RBAMS:2020:2011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
RK 20/344
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
  • C.T. St Rose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens uitgezette vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde, die een taakstraf van 40 uren had opgelegd gekregen door het Gerechtshof Amsterdam. Het Gerechtshof had bepaald dat, indien de taakstraf niet naar behoren zou worden verricht, vervangende hechtenis van 20 dagen zou worden toegepast. De veroordeelde heeft op 13 december 2019 kennis gekregen van de beslissing van het Openbaar Ministerie om de vervangende hechtenis toe te passen, en het bezwaarschrift is op 21 januari 2020 ingediend.

De raadsman van de veroordeelde heeft op 28 februari 2020 per e-mail aangegeven dat het belang van het bezwaarschrift is komen te vervallen, omdat de veroordeelde de vervangende hechtenis al heeft uitgezeten. De officier van justitie, mr. J. van der Meij, heeft ter zitting verklaard dat zij ervan uitgaat dat de veroordeelde de vervangende hechtenis heeft ondergaan en dat de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift moet worden verklaard. De politierechter heeft dit standpunt overgenomen en geoordeeld dat het belang van het bezwaarschrift is komen te vervallen, waardoor de veroordeelde niet-ontvankelijk is verklaard.

De beslissing is genomen door mr. R.C.J. Hamming, politierechter, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 februari 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 23-001944-18 / 13/073975-18
RK: 20/344
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 6:6:23, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering van:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] , [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. P. Jeeninga,
[adres 2] , [plaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.Procesgang

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 14 mei 2019 aan veroordeelde een taakstraf van 40 uren opgelegd. Het gerechtshof heeft bevolen dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 20 dagen zal worden toegepast. Het arrest is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 13 december 2019 beslist dat de vervangende hechtenis wordt toegepast en hiervan aan veroordeelde kennis gegeven.
De kennisgeving van deze beslissing is op 15 januari 2020 aan veroordeelde betekend.
Het bezwaarschrift is op 21 januari 2020 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
Veroordeelde heeft 16 uur van de taakstraf verricht. De politierechter heeft voorts geconstateerd dat de raadsman per e-mail van 28 februari 2020 heeft aangegeven dat veroordeelde de resterende vervangende hechtenis al heeft uitgezeten, aangezien er geen opschorting van de tenuitvoerlegging werd verleend.

2.De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift

De raadsman van veroordeelde heeft per e-mail van 28 februari 2020 aangegeven dat het belang van het bezwaarschrift is komen te vervallen.
De officier van justitie, mr. J. van der Meij, heeft ter zitting aangevoerd dat ze ervan uitgaat dat veroordeelde de vervangende hechtenis heeft ondergaan en dat veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift moet worden verklaard.
De politierechter is van oordeel dat het belang van het bezwaarschrift is komen te vervallen, nu veroordeelde de vervangende hechtenis al heeft ondergaan. Op grond hiervan is de politierechter van oordeel dat veroordeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaarschrift.

3.Beslissing

De politierechter verklaart veroordeelde
niet-ontvankelijkin zijn bezwaarschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. RC.J. Hamming, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2020.