ECLI:NL:RBAMS:2020:2009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
13/752294-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in verband met illegale handel in verdovende middelen

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 15 januari 2020 en betreft een onderzoek naar de illegale handel in verdovende middelen, specifiek XTC-pillen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat deze de Armeense nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van de weigeringsgrond die stelt dat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van de officier van justitie in redelijkheid zijn en dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752294-19
RK nummer: 20/625
Datum uitspraak: 26 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2019 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opbgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Armenië) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de [PI te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Eliya, advocaat te Hengelo.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat de bovenvermelde personalia juist zijn. De rechtbank stelt op basis van de informatiestaat Strafrechtsketendatabank (SKDB) van de opgeëiste persoon van 24 december 2019 en de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 3 februari 2020 eveneens vast dat de opgeëiste persoon de Armeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het Openbaar Ministerie Münster van 4 september 2019 (referentie: 23 Gs 3976/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Met betrekking tot de in het EAB door de Duitse autoriteiten genoemde ‘XTC’ en ‘XTC-pillen’ komt de rechtbank tot de volgende beoordeling. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangemerkt als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt. Het is in beginsel aan die autoriteit om te beoordelen of dat vereiste al dan niet geldt voor feiten waarvoor overlevering wordt verzocht. Slechts in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten niet in redelijkheid heeft aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is en dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
In het geval de rechtbank tot dit oordeel zou komen, heeft de officier van justitie met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland ingevoerd en aangetroffen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de medeverdachten zijn en/of worden in Duitsland vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opbgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2020.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.