ECLI:NL:RBAMS:2020:1997
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in verkeerszaak wegens onvoldoende bewijs van voorrangsovertreding op zebrapad
In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit dat hij op 26 maart 2018 in Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan een voetganger op een zebrapad. De zaak kwam ter terechtzitting op 13 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, vorderde tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.R. Pirone, pleitte voor vrijspraak van zowel het primaire als het subsidiaire feit, stellende dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet van verwijtbaar gedrag van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de voetganger geen voorrang heeft verleend. De verklaringen van de verdachte en getuigen waren niet eenduidig genoeg om vast te stellen waar het slachtoffer zich bevond op het moment van de aanrijding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk of verwijtbaar heeft gehandeld, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen.
De uitspraak werd gedaan op 27 maart 2020 door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechters de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging zorgvuldig hebben afgewogen. De rechtbank benadrukte dat de onduidelijkheid over de positie van het slachtoffer op het zebrapad cruciaal was voor de beslissing en dat zonder voldoende bewijs van schuld, vrijspraak de enige juiste uitkomst was.