ECLI:NL:RBAMS:2020:1997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/032142-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak wegens onvoldoende bewijs van voorrangsovertreding op zebrapad

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit dat hij op 26 maart 2018 in Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan een voetganger op een zebrapad. De zaak kwam ter terechtzitting op 13 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, vorderde tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.R. Pirone, pleitte voor vrijspraak van zowel het primaire als het subsidiaire feit, stellende dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet van verwijtbaar gedrag van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de voetganger geen voorrang heeft verleend. De verklaringen van de verdachte en getuigen waren niet eenduidig genoeg om vast te stellen waar het slachtoffer zich bevond op het moment van de aanrijding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk of verwijtbaar heeft gehandeld, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen.

De uitspraak werd gedaan op 27 maart 2020 door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechters de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging zorgvuldig hebben afgewogen. De rechtbank benadrukte dat de onduidelijkheid over de positie van het slachtoffer op het zebrapad cruciaal was voor de beslissing en dat zonder voldoende bewijs van schuld, vrijspraak de enige juiste uitkomst was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/032142-19
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat door zijn schuld op 26 maart 2018 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, door met de door hem bestuurde personenauto geen voorrang te verlenen aan een voetganger die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.2. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft zich daarbij op het standpunt
gesteld dat er geen reden is om te twijfelen dat het slachtoffer op het zebrapad liep. Daarbij is de verklaring van verdachte kort na het incident leidend. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer zich op het meest linker witte vlak van het zebrapad bevond. Het slachtoffer moet enige tijd zichtbaar zijn geweest voor verdachte. Zij kwam voor hem gezien van links, en moet daarvoor eerst de andere rijbaan nog zijn overgestoken. Vermoedelijk is sprake geweest van een kort moment van onoplettendheid bij verdachte en daarmee van gevaarlijk rijgedrag.
De officier heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van 750 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Het is niet aan verdachtes schuld te wijten dat hij het slachtoffer geen voorrang heeft verleend. De kans is groot dat het slachtoffer schuin de weg is overgestoken richting het zebrapad en daarbij mogelijk enig moment voor verdachte niet zichtbaar is geweest omdat zij zich achter een verkeerszuil bevond. Voorts is niet gebleken van evidente vormen van gevaar of hinder van de zijde van verdachte. Het ongeval blijkt eerder het gevolg van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar niet van een in strafrechtelijke zin verwijtbare gevaarzetting van de zijde van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
De kern van het verwijt dat verdachte op grond van de tenlastelegging, zowel ten aanzien van het primaire als het subsidiaire feit, wordt gemaakt is dat hij heeft gehandeld in strijd met de voorrangsregels doordat hij een voetganger die op een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) aan het oversteken was, niet heeft laten voorgaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de omstandigheid dat het slachtoffer zich ten tijde van het feit op de voetgangersoversteekplaats bevond in het geheel van de tenlastelegging een zodanige betekenis, dat die omstandigheid als een onmisbaar bestanddeel daarvan moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft op basis van het dossier evenwel niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen waar het slachtoffer heeft gelopen vlak vóór en op het moment van de aanrijding. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hiervoor niet de verklaring van verdachte die hij kort na het ongeval heeft afgelegd als uitgangspunt dient te worden genomen, temeer nu het dossier hiervoor geen ondersteuning biedt. Verdachte heeft destijds bij de politie verklaard over herinneringen aan een microseconde waarvan hij denkt dat het slachtoffer op het meest linker witte vlak van het zebrapad was. Verdachte lijkt op dat moment al niet zeker te zijn van zijn herinnering en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet waar het slachtoffer liep en dat dit destijds zijn invulling was.
De resultaten van het technische politieonderzoek geven evenmin duidelijkheid op dit punt. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat door het ontbreken van bruikbare sporen op het wegdek geen conflictpunt tussen de voetgangster en de auto kon worden vastgesteld en men komt tot de conclusie dat de voetgangster zowel óp de voetgangersoversteekplaats als ernaast de rijbaan kan zijn overgestoken.
Tot slot is er de verklaring de getuige [getuige] die het ongeval heeft zien gebeuren. In eerste instantie heeft deze getuige over de positie van het slachtoffer slechts verklaard te hebben gezien dat zij schuin overstak bij het zebrapad. In een nadere verklaring heeft hij verklaard zich niet te herinneren of hij het slachtoffer net voor of op het zebrapad heeft zien oversteken.
Nu niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zich op het moment van de aanrijding op het zebrapad bevond, kan niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit worden gekomen. De rechtbank heeft zich niet gebogen over de vraag of verdachte wellicht in meer algemene zin onvoldoende oplettend is geweest tijdens het rijden omdat hierdoor naar het oordeel van de rechtbank de grondslag van de tenlastelegging zou worden verlaten.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2020.