ECLI:NL:RBAMS:2020:1994
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor diefstal met geweld na onvoldoende bewijs voor medeplichtigheid
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, heeft de rechtbank Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van medeplichtigheid aan een diefstal met geweld, gepleegd op 27 november 2019. De verdachte zou als chauffeur hebben gefungeerd en/of op de uitkijk hebben gestaan tijdens de diefstal. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de verdediging door mr. R. Jonkers.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, waarbij hij zich baseerde op verklaringen van getuigen en het aantreffen van vijftig euro bij de verdachte. De verdediging heeft echter betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de diefstal met geweld en dat de verklaringen van getuigen niet ondersteunen dat er sprake was van een straatroof. De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de diefstal met geweld. De rechtbank concludeert dat er niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het misdrijf en zijn behulpzaamheid daarbij.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over het in beslag genomen geldbedrag van vijftig euro, dat bij de verdachte is aangetroffen. De rechtbank heeft besloten dat dit bedrag moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, de aangever, ondanks de vrijspraak van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en gelast de teruggave van het geld aan de aangever.