ECLI:NL:RBAMS:2020:1993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/285377-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in Amsterdam met gevangenisstraf als gevolg

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 november 2019 betrokken was bij een diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd, was aanwezig tijdens de zitting op 26 februari 2020. De officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.E. Korff, pleitte voor vrijspraak of een straf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld bewezen was, gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer en de waarnemingen van een verbalisant. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat hij het slachtoffer had geslagen en beroofd van een briefje van vijftig euro. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en oordeelde dat het in beslag genomen geldbedrag aan het slachtoffer moest worden teruggegeven. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, en hield rekening met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/285377-19 (Promis)
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 26 februari 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op 27 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de diefstal met geweld bewezen kan worden op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met daarin de waarnemingen van verbalisant [verbalisant] en het aantreffen van vijftig euro bij medeverdachte [medeverdachte] . Het alternatieve scenario van verdachte wordt door de officier van justitie niet aannemelijk bevonden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de verklaring van aangever dat er een diefstal met geweld heeft plaatsgevonden op bepaalde punten tegenstrijdig is en daarnaast ook in onvoldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat verdachte op 27 november 2019 op de Buiksloterbreek in Amsterdam Noord bij een incident met aangever [persoon] betrokken is geweest. [persoon] heeft verklaard dat hij op dat moment door verdachte is geslagen en bestolen van een briefje van vijftig euro, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachte aangever een lift heeft gegeven en hem vervolgens vanwege zijn vreemde gedrag uit de auto heeft gezet. Verdachte ontkent [persoon] te hebben geslagen en vijftig euro te hebben weggenomen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever. Zijn verklaring wordt op onderdelen ondersteund door de waarnemingen van getuige/verbalisant [verbalisant] . De verbalisant reed op 27 november 2019 in zijn privéauto in privétijd op de Buiksloterbreek in Amsterdam Noord en verklaart dat hij een vechtpartij tussen twee mannen zag. Hij zag dat een man het slachtoffer een vuistslag in zijn gezicht gaf. De man die sloeg draaide zich vervolgens om, stapte aan de passagierszijde in een dichtbij geparkeerde auto, waarna de auto snel wegreed. Min of meer gelijktijdig riep het slachtoffer tegen [verbalisant] dat hij was beroofd. Nadat [verbalisant] het kenteken van de auto had genoteerd, heeft het slachtoffer aan [verbalisant] verteld dat hij was beroofd van € 50,-.
Verdachte’s verklaring dat hij het slachtoffer niet zou hebben geslagen is op grond van bovenstaande niet geloofwaardig en daarmee vindt de rechtbank het door hem gegeven alternatieve scenario evenmin geloofwaardig en daardoor niet aannemelijk. Dat [verbalisant] de wegnemingshandeling niet heeft waargenomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat geen sprake is geweest van een diefstal met geweld. Op belangrijke onderdelen wordt de aangifte immers ondersteund en bij de medeverdachte [medeverdachte] is ook een los briefje van vijftig euro aangetroffen waarover hij als getuige geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 november 2019 te Amsterdam, een geldbedrag van 50 euro, dat toebehoorde aan [persoon] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde [persoon] onverhoeds van achteren te benaderen en aan te roepen en vervolgens vuistslagen tegen het gezicht te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien een hogere straf moet volgen, wordt verzocht om het deel van de gevangenisstraf dat het voorarrest overstijgt voorwaardelijk op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een € 50,- biljet. Verdachte heeft aangever op straat onverhoeds meerdere vuistslagen gegeven en vervolgens het biljet uit zijn handen gegrist. Een beroving op straat is een angstaanjagende ervaring voor het slachtoffer en draagt ook in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit laten leiden door financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 januari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijk strafbare feiten. In het bijzonder geldt dat verdachte in 2016 door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor twee straatroven. Daarbij is aan verdachte een deels voorwaardelijk jeugddetentie opgelegd waarvan de proeftijd op 17 oktober 2019, kort voor het plegen van onderhavig feit, is geëindigd. De rechtbank ziet in deze omstandigheid, naast de ernst van het feit, aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierbij is het uitgangspunt bij een straatroof met licht geweld en recidive een gevangenisstraf van acht maanden. Vanwege de jonge leeftijd van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij speelt ook een rol dat – zoals blijkt uit het strafblad van verdachte en het reclasseringsadvies van 2 december 2019 ten behoeve van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris – sprake is van (een hoog) gevaar voor herhaling. Met het opleggen van een deels voorwaardelijk gevangenisstraf moet verdachte ervan worden weerhouden wederom soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles overwegende zal aan verdachte worden opgelegd een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
Beslag
Blijkens het dossier is een geldbedrag van vijftig euro in beslag genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag terug moet worden gegeven aan de rechthebbende, te weten [persoon] .
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag – alhoewel feitelijk inbeslaggenomen bij medeverdachte [medeverdachte] – moet worden teruggegeven aan de rechthebbende [persoon] .

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de teruggave aan [persoon] van:
1. euro, goednummer 5843702.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit bevel is ook apart geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]