ECLI:NL:RBAMS:2020:1980

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/020636-00, 23/002666-00
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot hervatting van verpleging van rechtswege in verband met corona-maatregelen

Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege van een ter beschikkinggestelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 13 maart 2020, in het kader van een eerder opgelegde terbeschikkingstelling die begon op 26 augustus 2003. De rechtbank had eerder de verpleging onder voorwaarden beëindigd en de terbeschikkingstelling verlengd tot 23 september 2019. Door de uitbraak van het coronavirus was de rechtbank genoodzaakt om de zittingen te sluiten, waardoor de zaak niet fysiek kon worden behandeld. De rechtbank heeft de betrokken partijen, waaronder de officier van justitie en de raadsman, geïnformeerd dat de zitting op 23 maart 2020 niet doorging en dat de beslissing op basis van schriftelijke standpunten zou worden genomen.

De rechtbank heeft de vordering tot hervatting van de verpleging afgewezen. De officier van justitie, mr. J. Ang, heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de afwijzing, mits de terbeschikkinggestelde bereid zou zijn om mee te werken aan een klinische opname. De raadsman, mr. J.J. Lieftink, heeft bevestigd dat de terbeschikkinggestelde akkoord ging met een terugplaatsing naar FPC de Oostvaarderskliniek in afwachting van een klinische opname. De rechtbank heeft, na afweging van de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, besloten de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege af te wijzen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 23 maart 2020.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/020636-00; 23/002666-00
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 13 maart 2020 in de zaak tegen:

[ter beschikkinggestelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de [PI te plaats]

De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt tot het hervatten van de verpleging van overheidswege.

De procesgang

Bij arrest van 19 maart 2001 van het gerechtshof te Amsterdam is de terbeschikkinggestelde ter beschikking gesteld, teneinde van overheidswege te worden verpleegd. De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 26 augustus 2003. Bij beslissing van deze rechtbank van 12 november 2015 werd de verpleging van overheidswege onder voorwaarden beëindigd. Bij beslissing van deze rechtbank van 23 september 2019 werd de terbeschikkingstelling laatstelijk voor de tijd van één jaar verlengd, met wijziging van de voorwaarden.
De officier van justitie heeft bij vordering ex artikel 6:6:10 lid 1 onder d van het Wetboek van Strafrecht van 13 maart 2020, onder intrekking van een eerder uitgereikte vordering van 5 maart 2020, de hervatting van de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde gevorderd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • voornoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2001;
  • genoemde beslissing van de rechtbank van 12 november 2015;
  • genoemde beslissing van de rechtbank van 23 september 2019;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 september 2019;
  • het voorlopig advies hervatting dwangverpleging van [naam instelling] van 5 maart 2020;
  • de vordering tot hervatting van de dwangverpleging van overheidswege van 13 maart 2020;
  • het bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging van 16 maart 2020;
  • het verhoor van veroordeelde voorlopige (hervatting) verpleging van 16 maart 2020;
  • het advies van [naam instelling] van 19 maart 2020.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de Raad voor de rechtspraak besloten de gerechten te sluiten met ingang van 17 maart 2020 tot in ieder geval 6 april 2020. Alleen de behandeling van ‘
urgente zaken’ zou doorgang vinden. De onderhavige zaak viel daar niet onder. De betrokken procesdeelnemers officier van justitie mr. J. Ang, de raadsman van de terbeschikkinggestelde mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen, alsmede de deskundige [persoon] (als reclasseringswerker verbonden aan [naam instelling] ) is daarom op voorhand te kennen gegeven dat het onderzoek ter zitting op 23 maart 2020 geen doorgang zou vinden en dat de rechtbank op basis van de uitgewisselde schriftelijke standpunten een beslissing zou nemen.

De beoordeling

De rechtbank heeft op 23 september 2019 de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd. De terbeschikkinggestelde verklaarde af en toe een joint te roken, maar geen harddrugs te gebruiken. Ook zou hij naar eigen zeggen schulden hebben van zo’n € 4.000,- tot € 6.000,-. De terbeschikkinggestelde heeft destijds ter zitting te kennen gegeven dat hij vanwege de recente onzekere en stressvolle factoren wilde dat de terbeschikkingstelling met één jaar werd verlengd. De rechtbank achtte het van belang dat in de periode tot aan de volgende verlengingszitting zou worden toegewerkt naar een stabiele en naadloze aansluiting van de behandeling/begeleiding bij het reguliere Fact-Team van [naam psychisch behandelcentrum] en dat het geadviseerde neuropsychologisch onderzoek en het onderzoek naar ADHD zouden worden uitgevoerd, en heeft daartoe de voorwaarden gewijzigd.
Aan het voorlopig advies tot hervatting van de dwangverpleging van [naam instelling] van 5 maart 2020 wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Op 16 januari 2020 is betrokkene overgeplaatst naar het moederhuis van [naam psychisch behandelcentrum] , dit na dat er over betrokkene geklaagd was in verband met overlast. Sinds 24 februari 2020 is betrokkene niet meer in beeld bij [naam psychisch behandelcentrum] en de reclassering. Er is tevens sprake van harddruggebruik, dit heeft betrokkene aan de [naam psychisch behandelcentrum] en reclassering bekend. Er is een vrouw die zegt dat zij de ex vriendin van betrokkene is en volgens haar heeft betrokkene €8000,- van haar meegenomen zonder toestemming. Wij hebben dit niet kunnen verifiëren. Er is contact geweest met officier van justitie mr. Ang en er is afgesproken dat er zou worden afgewacht tot 5 maart 2020 of betrokkene zich zou melden.
Het is voor de reclassering lastig in te schatten hoe het huidige verloop gaat zijn. Het is onbekend hoe ver betrokkene is teruggevallen en of hij in staat is zich nog te herpakken. Niet eerder is betrokkene sinds de start van het reclasseringstoezicht in Rotterdam zolang uit beeld geweest. Had betrokkene zich voor 5 maart 2020 gemeld dan was het plan van de reclassering geweest: een time-out opname in FPC [naam kliniek] , gevolgd door een klinische herstel detox opname. Echter, betrokkene heeft zich niet gemeld en dat maakt dat de reclassering niet meer garant kan staan voor een goed en verantwoord risicomanagement. De reclassering adviseert de voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege om vandaaruit weer een gedegen hersteltraject en risicomanagement op te bouwen.
Aan het advies van [naam instelling] van 19 maart 2020 wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
De reclassering adviseert om “een stap terug te maken” in het TBS traject. De reclassering adviseert een klinische opname bij de Afdeling Forensische Zorg (AFZ) of een soortgelijke instelling. De gemiddelde duur van een dergelijke klinische opname ligt rond de zes maanden. Tijdens deze klinische opname kan er aandacht zijn voor de terugval in harddrugs en wat nodig is om een terugval in harddrugs te voorkomen. Tijdens de klinische opname kan betrokkene goed worden ingesteld op medicatie, ook ADHD medicatie. Er kan aandacht zijn voor de andere leefgebieden zoals financiën en er kan bewindvoering worden aangevraagd en geregeld. Er dient woonurgentie te worden aangevraagd. Na de klinische opname kan betrokkene weer doorstromen naar beschermd wonen, om van daaruit (begeleid) zelfstandig te gaan wonen. De reclassering heeft contact gehad met de afdeling Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ), IFZ heeft telefonisch aangeven dat zij mogelijk bereid zijn een indicatie af te geven voor een klinische opname. De indicatie is op 18 maart 2020 aangevraagd. Een klinische opname dient wat de reclassering betreft naadloos aan te sluiten op detentie of op een time-out opname bij FPC de Oostvaarderskliniek te Almere. De reclassering ziet mogelijkheden om vanuit een klinisch traject weer een gedegen en verantwoord risicomanagement op te bouwen mits betrokkene meewerkt.
Voorafgaand aan de zitting is er tussen de rechtbank, de officier van justitie en de raadsman gecorrespondeerd over het vervolgtraject van de terbeschikkinggestelde. De officier van justitie heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen afwijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege, indien de terbeschikkinggestelde bereid is zijn medewerking te verlenen aan een klinische opname zoals door de reclassering voorgesteld. De raadsman heeft, na overleg met de terbeschikkinggestelde te hebben gehad, te kennen gegeven dat de terbeschikkinggestelde akkoord gaat met een terugplaatsing naar FPC de Oostvaarderskliniek in het kader van een time-out, in afwachting van een klinische opname.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman wijst de rechtbank de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege af.

Beslissing

De rechtbank
wijst afde vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar voorzitter,
mrs. L. Dolfing en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2020.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.