ECLI:NL:RBAMS:2020:1977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/654042-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die op 25 april 2019 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig incident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer meermalen heeft geslagen en getrapt. De rechtbank heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht, maar wel de poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling in vereniging, omdat hij alleen handelde. De rechtbank heeft de feiten als strafbaar verklaard en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met een voorwaardelijk deel van 50 uren en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die bezig is met zijn studie en niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling voor zijn trauma en agressieproblematiek. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654042-19
Datum uitspraak: 28 januari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A. Neslo, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen die [slachtoffer] (meermalen) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuwendijk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] .

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering, behoudens dat verdachte de poging tot zware mishandeling niet in vereniging heeft gepleegd, nu alleen verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 25 april 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt;
2.
op 25 april 2019 te Amsterdam met een ander of anderen, op de openbare weg, de Nieuwendijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en/of stompen en trappen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de door Reclassering Nederland in haar voortgangsverslag van 26 september 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf niet passend is. Zij heeft gepleit voor de oplegging van een taakstraf, nu de persoonlijke omstandigheden van verdachte daartoe aanleiding geven. Verdachte is bezig met zijn studie en heeft zijn leven op orde. De raadsvrouw acht de oplegging van de door de Reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden niet gewenst, met uitzondering van de traumabehandeling bij de Waag.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . Hij heeft het slachtoffer onder andere tegen het hoofd getrapt toen het slachtoffer op de grond lag. Het letsel van het slachtoffer is gering, maar dat is niet aan verdachte te danken. HedtHet had veel slechter met hem kunnen aflopen. Met zijn handelwijze heeft verdachte niet alleen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, ook roepen dergelijke strafbare feiten in zijn algemeenheid gevoelens van onveiligheid op bij zowel slachtoffers als de maatschappij. Verdachte weet dit als geen ander omdat hij zelf enkele weken voor de bewezen geachte feiten slachtoffer is geweest van een geweldsincident.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 januari 2020 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van
strafbare feiten.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op voornoemd voortgangsverslag van Reclassering Nederland, dat is opgesteld in het kader van het toezicht tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit dit verslag blijkt dat verdachte - behoudens één schriftelijke waarschuwing - zijn afspraken goed nakomt en adequaat contact onderhoudt met de Reclassering. De Reclassering adviseert een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting.
Wat betreft de ernst van de strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, ligt het zwaartepunt bij de poging tot zware mishandeling. Voor een voltooide zware mishandeling waarbij tegen het hoofd is getrapt, vermelden de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. In de onderhavige zaak is een poging bewezen, waarvoor de maximumstraf twee derde deel bedraagt van de straf die voor het voltooide delict kan worden opgelegd. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf in dit geval echter niet passend. In dit verband is van belang dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft hij zijn leven op orde en volgt hij een opleiding, die zou worden doorkruist als hij in detentie zou moeten verblijven.
Alles afwegende ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en een deels voorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur op te leggen, met de door de Reclassering geadviseerde voorwaarden. De Reclassering vindt behandeling noodzakelijk omdat onduidelijk is hoe verdachte in een risicovolle situatie zal reageren. Ook de rechtbank acht het van belang dat verdachte de eerder bij De Waag ingezette behandeling (die hij na twee intakegesprekken heeft stopgezet) voortzet, waarbij niet alleen aandacht wordt besteed aan (zijn trauma ten gevolge van) het eerdere geweldsincident maar ook aan het huidige agressiedelict (en mogelijk daaraan ten grondslag liggende problematiek). Anders dan de verdediging acht de rechtbank het nodig dat de reclassering een vinger aan de pols houdt en dus toezicht en een meldplicht geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 3.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair en feit 2:
eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte, groot
50 (vijftig) uren, van deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 (vijfentwintig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de
hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van genoemde reclasseringsinstelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Gedurende de proeftijd ondergaat veroordeelde een ambulante behandeling bij De Waag op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn trauma, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan mogelijke agressieproblematiek.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M.E.M. James - Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2020.