ECLI:NL:RBAMS:2020:1974

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/285397-19 en 13/212731-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door levensgezel in aanwezigheid van kinderen

Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel en de vernieling van haar telefoon. De feiten vonden plaats op 27 november 2019 in Amsterdam, waar de verdachte, in aanwezigheid van de twee dochters van het slachtoffer, zijn vriendin mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een kledinghanger op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, haar meermalen tegen de buik heeft geschopt en haar haren heeft vastgepakt en hard heeft aangetrokken. De mishandeling vond plaats in een context waarin het slachtoffer duidelijk maakte dat zij niet verder wilde met de relatie, wat leidde tot de agressieve reactie van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en haar dochters als geloofwaardig beoordeeld, en de verdediging van de verdachte, die ontkende bepaalde handelingen te hebben gepleegd, verworpen. De verdachte heeft wel bekend dat hij de telefoon van het slachtoffer heeft vernield, wat ook als bewezen werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelplicht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor huiselijk geweld en de ernst van de feiten, die zich hebben voorgedaan in de veilige omgeving van het huis van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/285397-19 en 13/212731-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam Justiteel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.M.J.H. Coumans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- met een kledinghanger op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- eenmaal of meermalen in/op/tegen de buik, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen en/of
- het haar van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) (hard) aan te trekken en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] tegen de wasmachine (aan) te gooien;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. De aangifte wordt deels ondersteund door de verklaring van verdachte ter zitting, nu hij heeft bekend dat hij aan de haren van aangeefster heeft getrokken en dat hij de telefoon van aangeefster heeft vernield. Verder wordt de aangifte ondersteund door de twee getuigenverklaringen van de dochters van aangeefster. Zij waren bij het incident aanwezig en hebben direct na het incident in de woning een verklaring afgelegd. Het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon van aangeefster heeft afgepakt zodat zij de politie niet kon bellen, sterkt de officier van justitie in haar overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu verdachte enkel heeft bekend dat hij aan de haren van aangeefster heeft getrokken. Verdachte ontkent de overige ten laste gelegde handelingen te hebben gepleegd. Hij stelt zich op het standpunt dat de dochters van aangeefster hun verklaringen uit loyaliteit naar hun moeder op de aangifte hebben afgestemd en dat deze verklaringen daardoor onbetrouwbaar zijn. De raadsman acht feit 2 wel bewezen, nu verdachte dit feit heeft bekend.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde (mishandeling)
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat zij op 27 november 2019 samen met verdachte en haar twee dochters thuis was in haar woning in Amsterdam. Aangeefster wilde aan verdachte duidelijk maken dat zij niet verder wilde met hun relatie. Verdachte werd hierdoor zeer agressief. Aangeefster is toen via het balkon naar de kamer van haar dochters gegaan. Beide dochters probeerden verdachte tegen te houden, maar verdachte duwde hen weg. Verdachte heeft aangeefster vervolgens met een kledinghanger op haar hoofd geslagen en meermalen tegen haar buik getrapt. Verdachte liep naar de gang en aangeefster belde de politie. Toen verdachte dat hoorde, trok hij met kracht aan de haren van aangeefster en gooide haar tegen de wasmachine.
Verdachte heeft verklaard dat hij alleen aan de haren van aangeefster heeft getrokken. Hij deed dit uit kwaadheid, omdat aangeefster een waterkoker naar hem had gegooid. Verdachte ontkent dat hij aangeefster met een kledinghanger heeft geslagen, tegen haar buik heeft getrapt of tegen de wasmachine heeft gegooid.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig en overweegt daartoe dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van haar dochters, die ook geloofwaardig worden geacht. Beide dochters hebben meteen nadat de politie ter plaatse kwam een verklaringen afgelegd die in grote lijnen met elkaar en ook met de verklaring van aangeefster overeenkomen. De rechtbank verwerpt, gelet op het moment waarop de verklaringen zijn afgelegd, de suggestie van de verdediging dat deze op elkaar zouden zijn afgestemd.
Uit de verklaringen blijkt dat ook de dochters hebben waargenomen dat verdachte hun moeder heeft mishandeld. Zo heeft [dochter 1] verklaard dat zij zag dat verdachte meermalen met kracht tegen de buik van haar moeder schopte en dat hij haar moeder vastpakte en tegen de wasmachine aangooide. [dochter 2] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte een kledinghanger pakte en dat verdachte haar moeder probeerde te slaan. Ze wist niet of hij haar had geraakt. Toen haar moeder naar de badkamer liep om de politie te bellen, trok verdachte haar hard aan haar haren. [dochter 2] heeft ook verklaard dat zij zag dat verdachte haar moeder in de slaapkamer en in de badkamer tegen haar buik heeft geschopt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde (vernieling)
De rechtbank acht – mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte – de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling van de telefoon bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 27 november 2019 te Amsterdam, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- met een kledinghanger tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan, en
- meermalen tegen de buik van voornoemde [slachtoffer] te schoppen, en
- het haar van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en er vervolgens hard aan te trekken en vervolgens voornoemde [slachtoffer] tegen de wasmachine aan te gooien;
2.
op 27 november 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de door Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in haar adviesrapport van 26 februari 2020 geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandelplicht en een drugs- en alcoholverbod.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte en aangeefster goed contact met elkaar hebben en hun relatie nog een kans willen geven.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin, in aanwezigheid van haar twee dochters. Dit is een ernstig feit dat heeft plaatsgevonden binnen de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Dat verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast in deze setting, neemt de rechtbank hem kwalijk. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de vernieling van de telefoon van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte tweemaal eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Dit rekent de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het adviesrapport van 26 februari 2020 van M. Dort, als reclasseringswerker verboden aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelplicht en een drugs- en alcoholverbod.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/212731-17 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 15 maart 2018 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding van een gedeelte, groot 17 dagen van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf, de tenuitvoerlegging te gelasten. Zij zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte deze gevangenisstraf omzetten in een taakstraf van 72 uur. Gelet op de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van het resterende gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf (4 dagen) afwijzen. De rechtbank merkt hierbij op dat het bevel tot voorlopige hechtenis op de zitting van 28 februari 2020 is opgeheven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling begaan tegen zijn levensgezel;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand,van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de
hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start bij beschikbaarheid. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
2.
Drugs- en alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met bloedonderzoek of urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
TUL 13/212731-17
Gelast dat
een gedeelte, groot 17 dagen, van de voorwaardelijke gevangenisstraf, die bij vonnis d.d. 15 maart 2018 is opgelegd, ten uitvoer zal worden gelegd en
zet dit om in een taakstraf voor de duur van 72 uren, subsidiair 17 dagen vervangende hechtenis.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige gedeelte van de van de voorwaardelijke gevangenisstraf, groot 4 dagen, af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2020.