ECLI:NL:RBAMS:2020:1971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/283061-19 (A), 13-272589-19 (B) en 13/684466-18 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en overtreding van gebiedsverboden door verdachte met eerdere ISD-maatregelen

Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en het overtreden van gebiedsverboden. De verdachte, geboren in 1974 en gedetineerd, was eerder al vier keer onderworpen aan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. G. Dankers, vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak in zaak B, omdat de verdachte onvoldoende tijd had gekregen om het gebied te verlaten na het opleggen van het gebiedsverbod.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om zich uit het gebied te verwijderen en achtte de tenlasteleggingen in beide zaken bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks eerdere ISD-maatregelen, niet was veranderd en dat de kans op recidive groot was. De rechtbank legde uiteindelijk een ISD-maatregel op voor de duur van één jaar, in plaats van de gevorderde twee jaar, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de noodzaak van maatschappelijke bescherming.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/283061-19 (A), 13-272589-19 (B) en 13/684466-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam - van Oosterom naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in zaak A ten laste gelegd dat hij zich op 25 november 2019 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van twee dekbedden bij de Hema te Amsterdam. Daarnaast is in zaak B ten laste gelegd dat verdachte zich eenmaal op 15 november 2019 en tweemaal op 16 november 2019, te Amsterdam, heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van gebiedsverboden.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van hetgeen in zaak B onder 13-272589-19 is ten laste gelegd, nu bij verdachte het vereiste opzet op het overtreden van het gebiedsverbod ontbrak. Verdachte werd een half uur nadat het gebiedsverbod was opgelegd aangehouden. Hij heeft dus te weinig tijd gekregen om het gebied te verlaten. Ten aanzien van hetgeen in zaak A en zaak B onder 13/273170-19 en 13/273475-19 is ten laste gelegd heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak B onder 13/272589-19
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen opzet had op het overtreden van het gebiedsverbod en overweegt daartoe als volgt. Het verwijderingsbevel is op 15 november 2019 om 02:00 uur aan verdachte uitgereikt op het Oudekerksplein. Verdachte werd vervolgens om 02:35 uur aangehouden op het Rokin. Nu verdachte 35 minuten na de uitreiking van het verwijderingsbevel is aangehouden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende tijd heeft gekregen om zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk het gebiedsverbod heeft overtreden.
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A en zaak B onder 13/273170-19 en 13/273475-19
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het onder zaak A en zaak B onder 13/273170-19 en 13/273475-19 ten laste gelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 25 november 2019 te Amsterdam, twee dekbedden, die aan winkelbedrijf HEMA toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B:
13-272589-19
op 15 november 2019 te 02:35 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
13/273170-19
op 16 november 2019 te 03:45 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
13/273475-19
op 16 november 2019 te 23:16 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door of namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. Aan verdachte is al vier keer eerder een ISD-maatregel opgelegd en dit heeft niet geleid tot het gewenste resultaat. Uit het reclasseringsrapport van 23 januari 2020 blijkt onvoldoende waarom de reclassering noodzakelijk acht dat aan verdachte nogmaals de ISD-maatregel moet worden opgelegd. Nu het reclasseringsrapport volgens de raadsvrouw het karakter heeft van een weigerrapport, staat artikel 38m lid 5 van het Wetboek van Strafrecht aan oplegging van de ISD-maatregel in de weg. De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de reclassering een nader advies kan opstellen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de duur van de ISD-maatregel te beperken tot één jaar.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit, dat naast overlast en schade ook hinder veroorzaakt voor winkeliers. Daarnaast heeft verdachte zich driemaal schuldig gemaakt aan overtreding van een gebiedsverbod.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het
uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 januari 2020,
waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa Amsterdam van 23 januari 2020, opgemaakt door R. Nuyens. Op de terechtzitting heeft de rechtbank voornoemde reclasseringsmedewerker als deskundige gehoord en hij heeft bevestigd hetgeen in het rapport staat vermeld. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Betrokkene blijft, ondanks de genoemde kaders en begeleiding door het FACT, recidiveren. Hij kampt met complexe problematiek: zorgmijdend gedrag, dakloosheid, schulden, verslaving, cognitieve beperking, psychiatrisch ziektebeeld en geen zinvolle dagbesteding. De [verdachte] stelt geen middelen meer te gebruiken. Reclassering ziet aanwijzingen voor middelengebruik. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig. De leefgebieden: Financiën, Middelengebruik, Psychosociaal functioneren en Houding worden geduid als criminogene factoren. Betrokkene verwacht geen heil (meer) van reclasseringsmogelijkheden en staat afwijzend jegens een (hernieuwde) ISD-maatregel. Voeging van onderhavige strafzaak met openstaande strafzaken is ons inziens gewenst. Reclassering Inforsa en het FACT achten oplegging van de ISD-maatregel geïndiceerd.
(..)
Gelet op de hoge mate van onmacht bij de [verdachte] is de kans reëel dat hij ook in het kader van de maatregel ISD niet-responsief is voor hulpverlening. Ondanks dat hem hulpverlening voortdurend zal worden aangeboden. Bij oplegging van de ISD-maatregel zal in ieder geval worden voldaan aan het primaire doel daarvan: voorkoming van recidive gedurende de intramurale fase. Gezien het feit dat er naast vermogensdelicten sprake is van gewelddadig delictgedrag waarvoor betrokkene is veroordeeld, is naast overlastbestrijding, expliciet ook de maatschappelijke bescherming aan de orde.
(..)
De mate van cognitieve onbekwaamheid en complexe problematiek kan ertoe leiden dat de [verdachte] zich opnieuw -ook in het kader van dwang- blijft verzetten tegen passende zorginterventies. De dualiteit van de maatregel ISD brengt met zich mee, dat het opleggen hiervan ook dan passend is vanwege de primaire inzet op maatschappelijke bescherming tegen het voortdurende (gewelddadige) delictgedrag van betrokkene.”
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij teleurgesteld is in de hulpverlening van de reclassering en het forensisch FACT-team. Indien de ISD-maatregel wordt opgelegd, zal verdachte dan ook niet meewerken aan het behandelprogramma.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 30 januari 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan onderhavige feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straffen en een vrijheidsbenemende maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van 30 januari 2020 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het reclasseringsrapport moet worden beschouwd als een weigeringsrapport op basis waarvan, gelet op artikel 38m lid 5 van het Wetboek van Strafrecht, geen ISD-maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank verwerpt dit verweer nu zij zich door het rapport van de Reclassering Inforsa Amsterdam van 23 januari 2020, alsmede door de mondelinge toelichting die R. Nuyens ter terechtzitting heeft gegeven, voldoende voorgelicht acht over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de maatregel. Dat verdachte niet aan de totstandkoming van het rapport heeft willen meewerken doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht nadere rapportage dan ook niet noodzakelijk en wijst het subsidiair gedane aanhoudingsverzoek om die reden af.
Hoewel aan verdachte al vier keer eerder een ISD-maatregel is opgelegd en dit niet tot een blijvende gedragsverandering heeft geleid, ziet de rechtbank geen andere optie dan het opleggen van de ISD-maatregel. Gelet op de houding van verdachte op de terechtzitting is het de verwachting van de rechtbank dat verdachte niet zal meewerken aan hulpverlening of toezicht, in welk kader dan ook. Evenmin lijkt het – mede gelet op pogingen in het verleden – realistisch te verwachten dat verdachte gemotiveerd kan worden om mee te werken aan behandeling, hoewel de rechtbank hoopt dat dit een onjuiste inschatting is. Door aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt. De rechtbank zal in afwijking van de vordering van de officier van justitie de maatregel opleggen voor de duur van één jaar, zonder aftrek van de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684466-18 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 april 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Nu aan verdachte de ISD-maatregel zal worden opgelegd, acht de rechtbank het tenuitvoerleggen van de voorwaardelijke straf thans niet opportuun. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt dan ook afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
diefstal;
Ten aanzien van zaak B 13-272589-19, 13/273170-19 en 13/273475-19 :
telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/684466-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2020.
[...]
[...]

1.[...]

[...]

6.[...]

[...]

8.[...]

[...]