ECLI:NL:RBAMS:2020:1970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
7951239 CV EXPL 19-16853
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de rechtsgeldigheid van een kredietovereenkomst en de kosten van een creditcard

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen International Card Services B.V. (eisende partij) en een gedaagde partij zonder vaste woon- of verblijfplaats. De eisende partij vorderde betaling van € 2.522,56 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een kredietovereenkomst die was aangegaan voor een creditcard. De gedaagde partij is niet verschenen en heeft niet gereageerd op de dagvaarding, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet heeft voldaan aan de precontractuele en contractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Dit leidde tot de conclusie dat de kredietovereenkomst vernietigd diende te worden. De rechter oordeelde dat de kosten die in rekening waren gebracht door de eisende partij, waaronder boetes en kosten voor kasopnames, niet als onbetekenend konden worden aangemerkt. De totale kosten van het krediet waren aanzienlijk en overschreden de grenzen van wat als onbetekenend kan worden beschouwd.

De rechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de gedaagde partij, na aftrek van reeds betaalde bedragen, nog een bedrag van € 2.203,00 verschuldigd was aan de eisende partij. De kantonrechter heeft de eisende partij in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van de gedaagde partij tot op heden op nihil zijn begroot. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en naleving van de wettelijke vereisten bij kredietovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7951239 CV EXPL 19-16853
vonnis van: 19 maart 2020
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

International Card Services B.V.

gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn
t e g e n

[gedaagde partij]

zonder vaste woon-of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedureBij exploot van dagvaarding van 15 april 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.522,56 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.

Gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Bij tussenvonnis van 5 september 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen, dit ingevulde formulier en de daarin aangeven stukken in het geding te brengen en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op 3 oktober 2019 een akte ingediend.
Gedaagde partij heeft niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

1. Als gesteld en niet weersproken, alsmede op grond van de overgelegde niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Eisende partij heeft aan gedaagde partij een creditcard verstrekt (hierna mede te noemen: de Card) verstrekt, welke Card gedaagde partij in staat stelt betalingen te doen en contant geld op te nemen.
1.2.
Partijen zijn overeengekomen dat gedaagde partij binnen 21 dagen nadat hij een rekeningoverzicht ontvangt het openstaande saldo aan eisende partij betaald.
1.3.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
1.4.
Artikel 15.2. van de algemene voorwaarden luidt:
Betaalt u niet het volledige openstaande saldo van het rekeningoverzicht binnen 21 dagen na de datum van het rekeningoverzicht aan ons terug dan brengen wij daarvoor een boete in rekening. De boete is 2 % van het openstaande saldo. De boete staat vermeld op het daaropvolgende rekeningoverzicht en maakt onderdeel uit van het openstaande saldo van dat rekening overzicht.
1.5.
Artikel 13.3 van de algemene voorwaarden luidt:
Voor geldopnames brengen wij kosten in rekening. Als u een positief saldo heeft en de opname helemaal uit een positief saldo gedaan wordt, moet u 1% van het opgenomen bedrag betalen, met een maximum van € 1,50. Als u meer dan het positieve saldo opneemt, moet u over wat u meer opneemt 4 % van het opgenomen bedrag betalen.
1.6.
Artikel 13.4 van de algemene voorwaarden luidt:
Voor het overboeken van geld van uw Card naar uw bankrekening brengen wij 2% van het overgeboekte bedrag in rekening, maar niet als de overboeking helemaal uit een positief saldo gedaan wordt.
1.7.
Artikel 15.5 van de algemene voorwaarden luidt:
De boete van artikel 15.2 brengen wij meteen in rekening op uw Card. Wij sturen hiervoor niet eerst een aanmaning. (…)
1.8.
Artikel 15.6 van de algemene voorwaarden luidt:
Als uw Card geblokkeerd is, brengen wij vertragingsrente in rekening over het openstaande saldo tot dit saldo volledig aan ons is terugbetaald. De vertragingsrente is gelijk aan de wettelijke rente voor niet handelstransacties. Ook kunnen wij wettelijk vastgestelde incassokosten in rekening brengen over het openstaande saldo. Voor wij dat doen sturen we eerst een aanmaning.

vordering

Eisende partij vordert betaling van € 2.522,56 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Daaraan voldoet de dagvaarding niet volledig.
Eisende partij stelt bij dagvaarding - kort weergegeven – het volgende. Gedaagde partij heeft bij eisende partij een creditcard aangevraagd zonder een gespreid betalen faciliteit.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft eisende partij op 18 juli 2016 bij wijze van aanbod een creditcard aan gedaagde partij toegezonden op een zogenaamde “card-carrier”. Op deze card carrier is de creditcard met een plakstrip bevestigd en staan de algemene voorwaarden versie 7/2015 integraal afgedrukt. Door ingebruikname van de creditcard komt de overeenkomst tot stand. Met de creditcard is gedaagde partij in staat gesteld opnames en bestedingen te doen bij eisende partij aangesloten organisaties en ondernemingen. Op grond van artikel 15.1 van de algemene voorwaarden dienden de met de creditcard verrichte bestedingen geheel te worden terugbetaald binnen 21 dagen na de datum van de het rekening afschrift. Bij correcte nakoming wordt geen rente en slechts onbetekenende kosten in rekening gebracht, zodat de bepalingen van de wet consumentenkrediet niet van toepassing zijn op deze overeenkomst.
Gedaagde partij heeft, ondanks herhaalde aanmaning, het openstaande saldo aan bestedingen en opnamen met de creditcard niet voldaan. Eisende partij heeft in haar algemene voorwaarden een boete op te late betaling bedongen, de kosten kasopname en overboeking en een vertragingsrente bedongen. Eisende partij heeft toegelicht waarom deze contractuele bedingen volgens haar niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 Oneerlijke bedingen.
Gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed consument te zijn.
Bij dagvaarding is niet gesteld en is ook niet gebleken hoe en op welke datum de onderhavige overeenkomst tot stand is gekomen. Eisende partij heeft niets gesteld met betrekking tot het overeengekomen bestedingslimiet en zij heeft slechts een voorbeeld van een brief waarop de creditcard zou zijn bevestigd en de algemene voorwaarden overgelegd en een aantal rekeningafschriften.
Eisende partij is vervolgens in de gelegenheid gesteld haar vordering alsnog te onderbouwen met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten door invulling van de vragen van het formulier, waar nodig de vragen toe te lichten en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen.
Eisende partij heeft de vragen van het formulier beantwoord, waarin zij stelt dat de creditcard is aangevraagd via de website van eisende partij. De creditcard die aan gedaagde partij is verstrekt is een “deferred debit card”, waarvoor slechts onbetekenende kosten in rekening zijn gebracht, zo stelt eisende partij. Over het krediet betaalt gedaagde partij geen rente of kosten anders dan een cardbijdrage van € 36,50 per jaar voor deze betaalkaart met een maandelijks kortlopend betaalfaciliteit en een limiet van € 5.000,00. Dit zijn onbetekenende kosten. Het onderhavig krediet valt daarom volgens eisende partij buiten het toepassingsbereik van het BW, Wck (oud) en de Wft, zo stelt eisende partij. Er is dus ook geen verplichting om de kredietwaardigheid te toetsen.
Eisende partij verwijst voor de toelichting van de bedingen in haar algemene voorwaarden naar hetgeen zij bij dagvaarding heeft gesteld.

Beoordeling

Overeenkomst op afstand
Nu niet gesteld of gebleken is op welke datum de overeenkomst tot stand is gekomen, kan niet worden vastgesteld of de specifieke bepalingen voor overeenkomsten op afstand inzake financiële producten op deze online gesloten kredietovereenkomst van toepassing zijn.
Deferred debitcard
Eisende partij heeft aan gedaagde partij een creditcard verstrekt met een bestedingslimiet die volgens eisende partij € 5.000,00 bedraagt. Deze bestedingslimiet blijkt overigens niet uit de overeenkomst. Nu eisende partij haar stelling niet heeft toegelicht en op de overgelegde rekeningafschriften een bestedingslimiet € 2.500,00 staat vermeld, gaat de kantonrechter uit van een maximaal te besteden bedrag van € 2.500,00.
Uit de stellingen en de door eisende partij overgelegde producties blijkt dat de door gedaagde partij gedane bestedingen en opnamen niet direct, maar binnen 21 dagen na de datum van het rekeningafschrift door gedaagde partij dienen te worden betaald. Derhalve kan op basis van hetgeen partijen zijn overeengekomen in beginsel worden uitgegaan dat er sprake van een “deferred debitcard”. Met een “deferred debitcard” vindt afschrijving van de rekening immers niet direct plaats, maar later.
Op deze vorm van kredietverstrekking zijn de bepalingen van titel 7:2A BW niet van toepassing, indien het krediet binnen drie maanden dient te worden terugbetaald en er slechts onbetekenende kosten in rekening worden gebracht
kosten van het krediet
Op grond van artikel 7:57:lid 1 onder g BW wordt onder “totale kosten van het krediet” voor de consument verstaan: alle kosten die de consument moet maken voor een consumptief krediet, bijvoorbeeld de rente, commissielonen, administratiekosten, vergoedingen voor bemiddelaars en de kosten voor nevendiensten die een consument verplicht in combinatie met het krediet moet afnemen, waaronder verzekeringspremies, bijbehorende assurantiebelasting en de kosten voor betaalmiddelen waarmee kredietopnemingen kunnen worden verricht.
De naam die aan de kosten wordt gegeven is daarbij naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant, het gaat er om of de kosten samenhangen met het krediet en de verschuldigdheid van deze kosten onderdeel uit maakten van het kredietaanbod.
Dit houdt in dat, naast de jaarbijdrage van € 36,40, ook de bedongen vergoeding voor kasopnamen van 4% van de opgenomen bedragen en de bedongen vergoeding bij het overboeken van geld naar een tegenrekening van 2% van het overgeboekte bedrag tot de totale kosten van het krediet moeten worden gerekend, nu de verschuldigdheid van deze kosten onderdeel uit maakte van het kredietaanbod.
Voorts dienen ook de door eisende partij bedongen boetes wegens te late betaling die bij de consument in rekening zijn gebracht te worden gerekend tot de totale kosten van het krediet.
Deze kosten dienen te worden aangemerkt als kosten voor verlenging van de looptijd [1] van het krediet (dan wel uitstel van betaling) en maken om die reden deel uit van de totale kosten van het krediet, zie
MvTKamerstukken II 1986/87, 19 785, p. 88/89 [2] . Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat deze aanmaningskosten direct na afloop van de betalingstermijn van 15 of 30 dagen in rekening werden gebracht en niet eerst, zoals is voorgeschreven in artikel 6:96, lid 6 BW, nadat de consument vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, zodat van het in rekening brengen van incassokosten als bedoeld in artikel 6:96, lid 2, aanhef en onder c BW geen sprake was. De verschuldigdheid van deze aanmaningskosten bij niet tijdige terugbetaling (ofwel verlenging van de looptijd van het krediet), alsmede de hoogte van deze kosten, maakten onderdeel uit van het kredietaanbod van eisende partij en stonden reeds bij het sluiten van de kredietovereenkomst vast.
Onbetekenende kosten en terugbetaling binnen drie maanden?
Onbetekenende kosten houdt in dat over de periode van het aangaan van de kredietovereenkomst tot het moment dat het verstrekte krediet moet worden terug betaald er slechts een kleine vergoeding aan de consument in rekening mag worden gebracht.
Bij de beoordeling of eisende partij in onderhavige kredietovereenkomst onbetekenende kosten in rekening heeft gebracht dient op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te worden uitgegaan van de hiervoor genoemde totale kosten van het krediet.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de in onderhavige kredietovereenkomst de volgende kosten in rekening zijn gebracht:
- jaarbijdrage (€ 36,50),
- niet nakomingskosten (boete te late betaling € 47,35 (8 september 2016), € 48,29 (8 oktober 2016) en € 49,26 (8 november 2016),
- kosten overboeking (€ 9,00),
- kosten kasopname (€ 72,00 21 juli t/m 4 augustus 2016),
- de overeengekomen rente van 2 % over het openstaande saldo inclusief bovenstaande in rekening gebrachte kosten en boetes vanaf 8 december 2016 (€ 3,92 op 8 december en € 4,21 op 8 januari 2017).
De totale kosten van het verleende krediet over de periode van 21 juli 2016 tot en met 8 januari 2017 bedroegen € 270,53 (exclusief de na aanmaning d.d. 23 november 2019 in rekening gebrachte en vervolgens weer ingetrokken incassokosten).
Dit betekent dat de door eisende partij bij gedaagde partij in rekening gebrachte kosten zowel in absolute als in relatieve zin niet als onbetekenend zijn aan te merken.
Uit het tijdsverloop en hetgeen hierboven met betrekking tot de niet nakomingskosten is overwogen, blijkt dat eisende partij het kortlopende krediet tenminste drie keer heeft verlengd. Het krediet is door eisende partij pas bij brief van 26 december 2016, vier maanden na de door gedaagde partij met de Card gedane uitgaven, opgeëist. Dit houdt in dat, zelfs indien geen rekening wordt gehouden met de hoogte van de totale in rekening gebrachte kosten, het verstrekte krediet met instemming van eisende partij niet binnen drie maanden behoefde te worden terugbetaald.
Mitsdien zijn de bepalingen van titel 7:2A BW op deze kredietovereenkomst van toepassing.
Vaststaat dat eisende partij niet aan de precontractuele en contractuele informatie-verplichtingen van de artikelen 7:59, 7:60 en 7:61 BW heeft voldaan, zodat de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 1 BW zal worden vernietigd.
Dat betekent dat er geen grondslag is voor het bij gedaagde partij in rekening brengen van kosten en rente. Tevens wordt eisende partij met de proceskosten belast. Deze sancties acht de kantonrechter gelet op hetgeen hierboven is overwogen doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend.
Gedaagde partij dient op grond van artikel 6:203 BW het geleende bedrag terug te betalen, waarop de reeds in rekening gebrachte rente en kosten en betalingen in mindering worden gebracht.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij op 7 februari 2017 € 75,00 heeft betaald. Uit de overgelegde rekeningafschriften blijkt gedurende de looptijd van het krediet geen betalingen heeft gedaan.
Derhalve wordt een bedrag van totaal € 345,50 (afgerond) aan rente, kosten en betalingen op het geleende bedrag in mindering gebracht. Gedaagde partij is aan eisende partij, na aftrek van de rente, kosten en betaling, nog een bedrag van € 2.203,00 verschuldigd en dit bedrag wordt derhalve toegewezen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij tot betaling van € 2.203,00 aan eisende partij;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde partij tot op heden worden begroot op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie ook: Rechtbank Rotterdam 2 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:4569
2.Onder de definitie van “kredietvergoeding” in art. 1 sub j Wck vielen ook de incassokosten en kosten uit hoofde van kredietrisico, dat wil zeggen risico van wanbetaling door de kredietnemer (