ECLI:NL:RBAMS:2020:1955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
AMS 20/1318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens niet-nakoming medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de verzoeker per 28 januari 2020, omdat hij niet heeft meegewerkt aan een rechtmatigheidsonderzoek. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij wegens ziekte niet op de oproepen kon verschijnen en dat de huisbezoeken door verweerder onrechtmatig waren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker zijn medewerkingsverplichting niet is nagekomen, wat aan hem te wijten is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op meerdere oproepen niet is verschenen en dat hij geen goede redenen heeft gegeven voor zijn afwezigheid. Bovendien heeft de voorzieningenrechter geen bewijs gevonden dat verweerder onrechtmatig in de woning van verzoeker is binnengetreden. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat de intrekking van de uitkering door verweerder terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1318

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken per 28 januari 2020.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken, omdat hij op oproepen van 28 januari 2020, 4 februari 2020, 11 februari 2020 en 13 februari 2020 niet is verschenen in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek.
Gronden van verzoeker
3. Verzoeker is het hiermee niet eens. Hij heeft de afspraken tijdig afgezegd wegens ziekte en een formulier van zijn huisarts overgelegd. Verder heeft hij aangevoerd dat verweerder hem niet goed heeft behandeld. Zo heeft verweerder onaangekondigde huisbezoeken afgelegd en zijn de handhavingsspecialisten van verweerder bij het derde huisbezoek de woning binnengeglipt, terwijl daar geen aanleiding voor was. Deze huisbezoeken zijn dus onrechtmatig. Het lijkt er op dat verweerder bezig is met een strafexpeditie. Verzoeker heeft alle gevraagde informatie over zijn bankrekeningen opgestuurd en verweerder heeft hem nooit verdere vragen gesteld terwijl verzoeker aan verweerder daar wel de gelegenheid voor heeft geboden.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitkering terecht is ingetrokken omdat verzoeker niet heeft meegewerkt aan een rechtmatigheidsonderzoek. Verzoeker is stelselmatig niet verschenen op oproepen, heeft zijn telefoon niet opgenomen en heeft de deur niet opengedaan bij huisbezoeken. Verzoeker heeft een overzicht gegeven van bankafschriften van de afgelopen drie maanden die vragen oproepen. Er wordt gesproken over vier bankrekeningen, maar verweerder heeft stukken van twee bankrekeningen. Ook is bij verweerder twijfel ontstaan over verzoekers woonadres. Wat de precieze situatie is, zal in de bezwaarprocedure onderzocht worden. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van onrechtmatig binnentreden, omdat verweerder nooit in de woning van verzoeker is geweest.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter geeft verzoeker geen gelijk. Zij zal hieronder uitleggen waarom.
6. Verweerder heeft aangegeven dat hij vragen heeft over de bankrekeningen van verzoeker. Hij heeft informatie opgevraagd bij verzoeker en wil hierover met verzoeker in gesprek. Verweerder mag dit doen om zo te kunnen vaststellen of verzoeker recht heeft op bijstand. Verzoeker moet daaraan meewerken. Dat staat in artikel 17 van de Participatiewet. Als verzoeker niet meewerkt en als dat ook aan verzoeker te wijten is, mag verweerder de bijstandsuitkering intrekken. Dat staat in artikel 54 van de Participatiewet.
7. Verzoeker is niet verschenen op de oproepen van verweerder. Daarover zijn beide partijen het eens. Verzoeker heeft aangegeven dat hij hiervoor een goede reden heeft, hij is namelijk ziek en staat onder behandeling van een arts. De voorzieningenrechter is van oordeel dat afzeggen wegens ziekte op zichzelf genomen moet kunnen, maar zoals verweerder terecht heeft aangegeven, is verzoeker op
alle vierde afspraken niet verschenen. Uit het formulier van zijn huisarts dat verzoeker heeft overgelegd, blijkt ook niet dat verzoeker niet in staat is om op afspraken te verschijnen. Verder heeft verzoeker ook niet opengedaan bij de (onaangekondigde) huisbezoeken door verweerder. Hiervoor heeft verzoeker geen (goede) reden gegeven. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om verzoeker te volgen in zijn betoog dat verweerder zijn woning onrechtmatig is binnengeglipt. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder in de woning van verzoeker is geweest.
8. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat verzoeker zijn medewerkingsverplichting niet is nagekomen en dat dit aan verzoeker te wijten is. Dit betekent dat verweerder de uitkering van verzoeker mocht intrekken.
Conclusie
9. Omdat verzoeker geen gelijk krijgt, ziet de voorzieningenrechter geen reden om te bepalen dat verzoeker voorschotten moet krijgen of dat zijn uitkering hervat moet worden. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
de griffier is verhinderd de voorzieningenrechter is
deze uitspraak te ondertekenen verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
de uitspraak is gezien en ondertekend door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.