Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal, huisvredebreuk en diefstal met braak. De zaak kwam ter terechtzitting op 11 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. S. Leeman, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van een pakje sigaretten uit de woning van [persoon 1] en het wederrechtelijk binnendringen van die woning, evenals het stelen van meerdere goederen uit de woning van [persoon 2]. De rechtbank oordeelde dat de diefstal van het pakje sigaretten wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de aangifte van [persoon 1] en de verklaring van een getuige. De rechtbank achtte ook de huisvredebreuk en de diefstal met braak bewezen, op basis van de aangiften en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 57, 138, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.