ECLI:NL:RBAMS:2020:1951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
13/296272-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, huisvredebreuk en diefstal met braak, geen schadevergoeding voor inbraak nu de vordering benadeelde partij slechts in beperkte mate is onderbouwd

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal, huisvredebreuk en diefstal met braak. De zaak kwam ter terechtzitting op 11 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. S. Leeman, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van een pakje sigaretten uit de woning van [persoon 1] en het wederrechtelijk binnendringen van die woning, evenals het stelen van meerdere goederen uit de woning van [persoon 2]. De rechtbank oordeelde dat de diefstal van het pakje sigaretten wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de aangifte van [persoon 1] en de verklaring van een getuige. De rechtbank achtte ook de huisvredebreuk en de diefstal met braak bewezen, op basis van de aangiften en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 57, 138, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/296272-19 (Promis)
Datum uitspraak: 25 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Leeman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.W.J. van Galen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.diefstal van een pakje sigaretten uit de woning van [persoon 1] in [plaats] op 11 december 2019,
2.huisvredebreuk in de woning van [persoon 1] in [plaats] op 11 december 2019 en
3.diefstal door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming uit de woning van
[persoon 2] van meerdere goederen in [plaats] op 11 december 2019.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Verdachte heeft stellig ontkend en gelet op de nachtelijke situatie is het mogelijk dat het waarnemingsvermogen van aangeefster is vertroebeld.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier zit een aangifte van [persoon 1] waarin is opgenomen dat op 11 december 2019 een onbekende man in haar woning stond. Aangeefster heeft waargenomen dat de man haar spullen doorzocht, dat goederen op de grond lagen en dat de man een nektas droeg waarin een pakje sigaretten van het merk Marlboro uit Indonesië zat. De vriend van aangeefster was destijds ook aanwezig in de woning en heeft ook waargenomen dat de man in de keuken een pakje sigaretten in zijn tasje had. De vriend van aangeefster heeft verklaard dat het pakje van hem was. Hij had het pakje eerder die avond neergelegd naast het fornuis en het pakje lag daar niet meer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij op 11 december 2019 de woning van [persoon 1] is binnengetreden. Hij zag in de keuken een pakje sigaretten liggen, nam daar een sigaret uit en stak deze aan. Gelet op de gedetailleerde aangifte en de eensluidende verklaring van de getuige acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij slechts één sigaret heeft weggenomen ongeloofwaardig. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de diefstal van het pakje sigaretten heeft gepleegd.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de aangifte van [persoon 1] , het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de aangifte van [persoon 2] , het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant die de vuilniszakken met goederen heeft aangetroffen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 11 december 2019 te Amsterdam een pakje sigaretten, dat aan een ander toebehoorde, uit de woning van voornoemde [persoon 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 11 december 2019 te [plaats] in de woning, [adres] , bij [persoon 1] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 11 december 2019 omstreeks 00:00 uur te [plaats] computers en laptops en een televisie en een beeldscherm en een lederen schoudertas en een gitaar en horloges, die toebehoorden aan [persoon 2] , uit een woning heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, gelet op persoonlijke omstandigheden van verdachte en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS-oriëntatiepunten) in ieder geval geen straf, langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op te leggen. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, er sprake is van een voortgezette handeling met het ten laste gelegde in feit 2 in de zin van artikel 56 Sr.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op 11 december 2019 schuldig gemaakt aan een woninginbraak, een diefstal uit een woning en aan huisvredebreuk.
De rechtbank oordeelt dat het onder 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde geen voortgezette handeling vormt van het onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde omdat telkens sprake is van een afzonderlijk wilsbesluit.
Verdachte heeft in de eerste woning een grote hoeveelheid goederen weggenomen, die onder zijn bereik zijn gebracht door middel van braak. In de tweede woning is hij naar binnengegaan en heeft hij een sigaret opgestoken, waarna hij geconfronteerd werd met de bewoners. Dit zijn ernstige feiten die materiële schade veroorzaken en bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers, wat ook bleek uit het schadeonderbouwingsformulier van [persoon 1] . Daarnaast heeft verdachte de feiten midden in de nacht gepleegd, hetgeen ook gevoelens van onveiligheid in de buurt creëert. Een woning is immers een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten kennelijk geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers. Verdachte heeft ter terechtzitting hierover spijt betuigd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de e-mail van 7 februari 2020 van C. Pruis, medewerkster bij Reclassering Nederland, waarin is opgenomen dat de reclassering geen mogelijkheden zien om tot een plan van aanpak te komen gericht op gedragsverandering.
Verdachte heeft verklaard dat hij uit [geboorteland] komt en dat hij naar Europa is afgereisd om hier te werken en een beter leven te leiden. De rechtbank constateert dat begeleiding van verdachte, om recidive te voorkomen, niet mogelijk is, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. De enige optie die daardoor overblijft is het afstraffen van verdachte, als reactie op zijn ontoelaatbare gedrag en ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank ziet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarom als enige optie om ervoor te zorgen dat willekeurige mensen in de stad worden beschermd tegen verdachte.
Bij de vaststelling van de duur van deze vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Voor een woninginbraak is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank houdt bij de straftoemeting ook rekening met samenloop van de bewezen verklaarde feiten die hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.

8.Benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 400,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, nu er geen wettelijke grond is om deze toe te wijzen.
Standpunt verdediging
De vordering is betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Beoordeling
De rechtbank heeft acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1465), waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft de concrete gevolgen voor de benadeelde partij slechts in beperkte mate is onderbouwd en dat verder geen concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit blijkt dat [persoon 1] geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank ziet in deze zaak daarom geen aanleiding om het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen.
De benadeelde partij zal, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 138, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
diefstal;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaartde benadeelde partij [persoon 1]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaaltdat de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte worden gecompenseerd, in die zin, dat ieder de eigen kosten draagt.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2020.
[…]
[...]
[...]

[...]