ECLI:NL:RBAMS:2020:1942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/13/662830 / HA ZA 19-267 EV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van exploitatieoverzichten en betaling van financiële bijdragen in het kader van filmproducties

In deze zaak vordert de stichting Co-Productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO) van verschillende besloten vennootschappen, die betrokken zijn bij de productie van kinderfilms, betaling van een bedrag van € 160.832,50 en de verstrekking van exploitatieoverzichten. CoBO heeft financiële bijdragen geleverd voor de productie van diverse films, waaronder 'Minoes', 'Ja Zuster Nee Zuster', 'Pluk van de Petteflet' en 'Abeltje'. De rechtbank heeft vastgesteld dat CoBO recht heeft op de exploitatieoverzichten, maar dat de vordering tot betaling van het genoemde bedrag deels verjaard is. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen om exploitatieoverzichten te verstrekken en dat CoBO recht heeft op een dwangsom voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoen. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van het bedrag van € 160.832,50 af, omdat de verjaringstermijn is verstreken voor een deel van de vordering. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten van CoBO.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662830 / HA ZA 19-267
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING CO-PRODUCTIEFONDS BINNENLANDSE OMROEP,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
advocaat mr. L. Broers,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
[gedaagde sub 2] B.V.,
[gedaagde sub 3] B.V.,
alle gevestigd te Amsterdam,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. Odink.
Eiseres zal hierna CoBO worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , en gezamenlijk [gedaagden] (meervoud) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 februari 2019;
  • de akte overleggen producties behorende bij dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 27 november 2019, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2020, met de daarin genoemde stukken.

2.De feiten

2.1.
CoBO houdt zich onder meer bezig met het stimuleren van het produceren van film- en televisiemateriaal. Daartoe verstrekt zij financiële bijdragen aan coproducties van publieke omroepen en onafhankelijke filmproducenten.
2.2.
Het [naam] -concern houdt zich bezig met het produceren van kinderfilms en kinderseries voor bioscoop en televisie. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] maken onderdeel uit van dit concern en [gedaagde sub 4] staat als (indirect) bestuurder aan het hoofd van dit concern.
2.3.
Het [naam] -concern heeft samen met publieke omroepen filmwerken tot stand gebracht, waaronder ‘Abeltje’, ‘Minoes’, ‘Pluk van de Petteflet’ en ‘Ja Zuster Nee Zuster’ (hierna gezamenlijk: de filmwerken).
2.4.
Ten behoeve van de totstandkoming van de filmwerken heeft CoBO financiële bijdragen geleverd. Hiertoe is CoBO met de [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] overeenkomsten aangegaan, waarin afspraken zijn neergelegd over de hoogte, bestemming en wijze van terugbetaling van deze CoBO-bijdragen.
2.5.
In de co-financieringsovereenkomst voor ‘Minoes’, waarvan de inhoud en strekking vergelijkbaar zijn met die van de overeenkomsten voor de andere filmwerken, zijn partijen, voor zover voor deze zaak van belang, het volgende overeengekomen:

3.4 De producent en/of co-producent zijn verplicht om alle rechtshandelingen na te laten die de belangen van CoBO en de financiers wiens belangen CoBo behartigt schaden. In het bijzonder in het geval (deel)rechten op de produktie door de producent en/of co-producent aan een derde partij wordt overgedragen. Producent en/of co-producent verplichten zich om bij iedere overdracht van de (deel)rechten op de produktie de verplichting tot terugbetaling van de financiële bijdrage van CoBO en verdere terugbetalingsverplichtingen jegens CoBO (zie art. 8) geheel door de partij aan wie de (deel)rechten worden overgedragen te laten overnemen. CoBO dient vooraf te worden geïnformeerd en dient voor een dergelijke overdracht vooraf schriftelijk toestemming te geven. Indien sprake is van een goedgekeurde overdracht ontvangt CoBO onverwijld een kopie van bedoelde overeenkomst.
(…)
8.1
De financiële bijdrage van CoBO dient te worden terugbetaald indien er opbrengsten zijn uit de exploitatie van de produktie die de producent toekomen. (…) Onder exploitatie van de produktie wordt verstaan de exploitatie van de produktie in welke vorm dan ook (…)
(…)
8.4
De producent zal CoBO met ingang van het eerste jaar van de exploitatie van de productie jaarlijks, telkens uiterlijk 31 december van dat jaar, een overzicht verstrekken van de resultaten van de exploitatie van de produktie.
8.5
Indien uit het overzicht blijkt dat de producent een betaling aan CoBO is verschuldigd, zal hij binnen 30 dagen nadat hij het overzicht heeft gestuurd, het verschuldigde bedrag overmaken op de bankrekening van CoBO onder vermelding van de titel van de produktie.
8.6
Een vertegenwoordiger van CoBO of een door CoBO aan te wijzen persoon is gerechtigd het exploitatie-overzicht, als bedoeld in lid 5, te controleren.
(…)
13. CoBo kan te allen tijde de boekhouding van producent en/of co-producent betreffende de produktie en exploitatie van de produktie (doen) controleren door een registeraccountant of door een andere daartoe door CoBO gemachtigde op kosten van CoBO.
2.6.
Bij e-mail van 26 november 2010, met als onderwerp ‘
Statements Minous, Sinterklaas eva’, heeft CoBO het [naam] -concern verzocht exploitatieoverzichten te verstrekken ten aanzien van meerdere filmwerken in navolging van het op 2 november 2010 door CoBO aan een medewerker van het [naam] -concern overhandigde schema waarin onder meer naar ‘Pluk van de Petteflet’ en ‘Ja Zuster Nee Zuster’ wordt verwezen.
2.7.
In een e-mail van 12 december 2014 met als onderwerp ‘
aanvullende vragen over de statements van [gedaagde sub 1]’ verzoekt CoBO aan het [naam] -concern om recente exploitatieoverzichten ten aanzien van nog twee filmwerken, waaronder ‘Abeltje’.
2.8.
In een e-mail van 8 februari 2016 deelt CoBO aan het [naam] -concern mee welke exploitatieoverzichten zij tot dan toe heeft ontvangen:

Minoes (tot en met 2003 ontvangen) (…)
Pluk van de petteflet, vanaf 2005 graag, nooit iets van gekregen (…)
Abeltje (vanaf 2003, nooit iets van gekregen) (…)
Ja zuster, nee zuster (tot en met2001)
2.9.
Op 29 november 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde sub 4] en CoBO over onder meer de achterstand in de verstrekking van de exploitatieoverzichten. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde sub 4] een overzicht meegenomen van de geschatte opbrengsten die zijn gegenereerd ten aanzien van de filmwerken in de periode 2006 tot en met november 2016 tot een totaalbedrag van € 160.832,50.
2.10.
Op 17 september 2018 heeft CoBO exploitatieoverzichten over 2006 tot en met 2017 ontvangen ten aanzien van ‘Abeltje’, ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en ‘Pluk van de Petteflet’.

3.Het geschil

3.1.
CoBO vordert – kort samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad vonnis:
I. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling aan CoBO van (de rechtbank begrijpt:) € 160.832,50, althans de afzonderlijke vennootschappen al dan niet hoofdelijk te veroordelen hun aandeel in deze schuld aan CoBO te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid;
II. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het overleggen van cumulatieve exploitatieoverzichten met onderliggende bewijsstukken over de periode vanaf de dag van afronding van de filmwerken tot en met 31 december 2018, en voorzien van een goedkeurende verklaring van een door CoBO aan te wijzen en door [gedaagde sub 1] te bekostigen registeraccountant, althans de afzonderlijke vennootschappen al dan niet hoofdelijk te veroordelen tot deze overlegging ten aanzien van de hen betreffende filmwerken;
III. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] te veroordelen tot het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij nalaten aan deze veroordelingen te voldoen;
IV. dan wel te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 4] onrechtmatig jegens CoBO heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade, te vermeerderen met wettelijke rente, nader op te maken bij staat;
V. met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.2.
CoBO legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] gehouden zijn tot nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten tussen partijen, waaronder het verstrekken van exploitatieoverzichten en de voldoening aan de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. Het bedrag van € 160.832,50 volgt uit het exploitatieoverzicht van 29 november 2016. Meer subsidiair stelt CoBO dat [gedaagde sub 4] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder haar positie als schuldeiser bewust heeft benadeeld, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
3.3.
[gedaagden] voeren als verweer aan dat zij niet tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen. Bovendien zijn de vorderingen van CoBO verjaard en heeft zij niet voldaan aan haar klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), althans heeft zij haar rechten verwerkt. Ook betwisten [gedaagden] dat [gedaagde sub 4] aansprakelijk kan worden gehouden in zijn hoedanigheid van bestuurder.

4.De beoordeling

4.1.
CoBO vordert in deze procedure nakoming van twee verplichtingen van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] uit hoofde van de overeenkomsten tussen partijen, te weten de verplichting tot het overleggen van exploitatieoverzichten en de verplichting tot betaling naar aanleiding van het ‘exploitatieoverzicht’ van 29 november 2016. Partijen zijn immers overeengekomen dat de financiële bijdragen van CoBO aan de filmwerken moeten worden terugbetaald als er opbrengsten zijn uit de exploitatie van deze filmwerken en dat de producent CoBO daartoe met ingang van het eerste jaar van de exploitatie van een filmwerk telkens uiterlijk de laatste dag van een jaar een overzicht zal verstrekken van deze exploitatie.
4.2.
CoBO heeft ter zitting meegedeeld dat – aangezien [gedaagden] hebben erkend dat [gedaagde sub 1] zowel de rechten als de verplichtingen ten aanzien van de filmwerken van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben overgenomen – haar primaire en subsidiaire vorderingen (zie 3.1. onder I, II en III) alleen nog tegen [gedaagde sub 1] zijn gericht. De rechtbank zal gelet hierop deze vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] afwijzen.
4.3.
[gedaagden] hebben verschillende verweren aangevoerd tegen de vorderingen, die hieronder zullen worden beoordeeld. Deze verweren zullen eerst ten aanzien van de vordering tot de verstrekking van de exploitatieoverzichten worden behandeld.
Verweer 1: geen tekortkoming
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] slechts beperkt exploitatieoverzichten heeft verstrekt aan CoBO. Ten aanzien van ‘Ja Zuster Nee Zuster’ heeft [gedaagde sub 1] exploitatieoverzichten verstrekt tot en met 2001 en ten aanzien van ‘Minoes’ tot en met 2003. Ten aanzien van ‘Pluk van de Petteflet’ en ‘Abeltje’ heeft [gedaagde sub 1] geen exploitatieoverzichten verstrekt. Op 17 september 2018 heeft [gedaagde sub 1] voor de filmwerken, met uitzondering van ‘Minoes’, exploitatieoverzichten over 2006 tot en met 2017 verstrekt.
4.5.
[gedaagden] voeren echter aan dat [gedaagde sub 1] niet gehouden is om de gevorderde exploitatieoverzichten aan CoBO te overleggen, omdat [gedaagde sub 1] de (vervolg)exploitatie van de filmwerken heeft afgekocht en uitsluitend nog een rapportageverplichting heeft ten aanzien van de bioscoopopbrengsten, aan welke verplichting zij al heeft voldaan. Ter onderbouwing van de afkoop van de (vervolg)exploitatie van de filmwerken verwijzen [gedaagden] naar prospectussen van ‘Minoes’ en ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en naar een financieringsplan voor ‘Abeltje’. Voor zover uit deze stukken al zou kunnen worden afgeleid dat afkoop van de (vervolg)exploitatie aanvankelijk de bedoeling was van de desbetreffende producent, blijkt hieruit onvoldoende dat deze afkoop ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verder valt op dat [gedaagden] de door hen gestelde afkoop met betrekking tot ‘Pluk van de Petteflet’ op geen enkele manier hebben onderbouwd. In het licht van de gemotiveerde betwisting van deze afkoop door CoBO hebben [gedaagden] hun stellingen in dit verband dan ook onvoldoende onderbouwd. Zij zullen ondanks hun bewijsaanbod echter niet tot bewijslevering op dit punt worden toegelaten. Partijen zijn immers overeengekomen dat over alle exploitatieopbrengsten moet worden afgedragen en dat het de producent niet vrijstaat zonder instemming van CoBO exploitatierechten over te dragen aan derden. [gedaagden] hebben niet gesteld en evenmin is gebleken dat de door hen gestelde afkoop heeft plaatsgevonden met instemming van CoBO, zodat niet zonder meer valt in te zien waarom deze afkoop – als deze al zou komen vast te staan – aan CoBO zou kunnen worden tegengeworpen. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] ten aanzien van twee filmwerken helemaal geen exploitatieoverzichten van vóór 2006 verstrekt, dus ook niet met betrekking tot de bioscoopopbrengsten. Gelet op het bovenstaande is [gedaagde sub 1] tekortgekomen in de nakoming van haar rapportageverplichting.
4.6.
CoBO heeft gevorderd dat [gedaagde sub 1] cumulatieve exploitatieoverzichten verstrekt voorzien van alle onderliggende cumulatieve statements van distributeurs en alle overige documentatie die de opgave staven, en van een goedkeurende verklaring van een door CoBO aan te wijzen en door [gedaagde sub 1] te bekostigen onafhankelijke registeraccountant. [gedaagden] hebben verweer gevoerd tegen deze wijze van rapporteren. CoBO heeft desgevraagd niet kunnen toelichten op grond waarvan zij aanspraak kan maken op deze wijze van rapporteren. Partijen zijn in ieder geval geen specifieke wijze van rapporteren overeengekomen. Evenmin is in het verleden tussen partijen steeds deze wijze van rapporteren gevolgd. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het verstrekken van exploitatieoverzichten vormvrij kan geschieden. Partijen zijn overigens een waarborg overeengekomen voor het geval CoBO zou twijfelen aan de juistheid van de exploitatie-overzichten in de vorm van een boekenonderzoek bij [gedaagde sub 1] op kosten van CoBO. Op de zitting hebben [gedaagden] meegedeeld dat zij hieraan hun medewerking zullen verlenen. Aangezien vooralsnog niet valt in te zien dat zij zich niet aan deze toezegging zullen houden, bestaat er geen aanleiding om aan het verstrekken van exploitatieoverzichten door [gedaagde sub 1] nadere vormvereisten te verbinden.
4.7.
Aangezien de verstrekking van de exploitatieoverzichten vormvrij kon geschieden en CoBO onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd, dat de door [gedaagde sub 1] op 17 september 2018 verstrekte overzichten gebrekkig zijn, zal haar vordering voor deze filmwerken over deze jaren in ieder geval worden afgewezen.
Verweer 2: verjaring
4.8.
[gedaagden] hebben gesteld dat de vorderingen van CoBO onder de overeenkomsten jaarlijks opeisbaar werden en steeds na vijf jaar zijn verjaard. De tussentijds door CoBO gestuurde e-mails hebben volgens hen deze verjaring niet gestuit.
4.9.
Op grond van artikel 3:307, eerste lid, BW verjaart een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of doen, zoals de verbintenissen waarvan in deze procedure nakoming wordt gevorderd, vijf jaar na de dag dat die vordering opeisbaar is geworden. CoBO stelt echter dat voor de verjaring uitgegaan moet worden van de regeling van artikel 3:311, eerste lid, BW in geval van gedeeltelijke of gebrekkige nakoming, op grond waarvan de verjaringstermijn begint te lopen zodra de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden. Ten aanzien van de jaren en filmwerken dat [gedaagde sub 1] geen exploitatieoverzichten heeft verstrekt, is geen sprake van gedeeltelijke of gebrekkige nakoming. Ten aanzien van de wel door [gedaagde sub 1] verstrekte exploitatieoverzichten met betrekking tot de bioscoopopbrengsten van twee filmwerken gedurende enkele jaren, heeft CoBO niet gesteld en is evenmin gebleken dat deze overzichten gebrekkig waren of dat in deze jaren ook andere exploitatieopbrengsten zijn gegenereerd. Ten aanzien van die overzichten kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake was van gedeeltelijke of gebrekkige nakoming. Zelfs als dit overigens anders zou zijn, moet het ervoor worden gehouden dat CoBO hier als professionele co-financier van op de hoogte was. Zij ontving immers deze exploitatieoverzichten en wordt geacht deze te hebben gecontroleerd.
4.10.
Aangezien partijen zijn overeengekomen dat telkens uiterlijk op de laatste dag van het jaar het exploitatieoverzicht van dat jaar wordt verstrekt, is de vordering tot nakoming van deze verplichting verjaard vijf jaar na de eerste dag van het daaropvolgende jaar. Partijen zijn ook overeengekomen dat binnen dertig dagen na het versturen van het exploitatieoverzicht een eventueel verschuldigd bedrag moet worden betaald. De vordering tot nakoming van deze verplichting is dan ook verjaard vijf jaar na de eenendertigste dag van het daaropvolgende jaar.
4.11.
CoBO heeft echter gesteld dat zij deze lopende verjaringen heeft gestuit. Zij heeft daarbij verwezen naar de door haar overgelegde correspondentie. Weliswaar heeft zij op de zitting meegedeeld dat zij ook daarvóór al herhaaldelijk heeft gevraagd om opgave van opbrengsten, maar zij heeft deze stelling mede in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagden] onvoldoende toegelicht en onderbouwd, zodat voor de stuiting alleen uitgegaan zal worden van de overgelegde correspondentie.
4.12.
Uit de e-mails met bijlagen blijkt dat CoBO voor het eerst in november 2010 heeft verzocht exploitatieoverzichten te verstrekken met betrekking tot ‘Minoes’, ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en ‘Pluk van de Petteflet’. Voor ‘Abeltje’ is dit voor het eerst bij e-mail van 12 december 2014 gedaan. Deze e-mails kwalificeren zowel naar hun inhoud als strekking als mededelingen waarin CoBO als schuldeiser zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt en dus als stuitingshandelingen als bedoeld in artikel 3:317, eerste lid, BW. Dit betekent dat de vordering tot nakoming van de rapportageverplichting ten aanzien van ‘Minoes’, ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en ‘Pluk van de Petteflet’ zijn verjaard tot november 2005. Ten aanzien van Abeltje is deze vordering verjaard tot 12 december 2009. Gelet op het moment dat CoBO uiterlijk aanspraak kon maken op een exploitatieoverzicht, betekent dit dat haar vordering ten aanzien van ‘Minoes’, ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en ‘Pluk van de Petteflet’ slechts nog afdwingbaar is vanaf 2005, en ten aanzien van ‘Abeltje’ vanaf 2009.
Verweer 3: klachtplicht
4.13.
[gedaagden] hebben gesteld dat CoBO op de door haar gestelde gebreken in de prestatie geen beroep meer kan doen, omdat zij niet binnen bekwame tijd – nadat zij deze gebreken heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken – heeft geprotesteerd als bedoeld in artikel 6:89 BW. De klacht van CoBO over de periode vanaf 2005, waarin de vorderingen niet zijn verjaard, is echter dat [gedaagden] hebben nagelaten exploitatie-overzichten te verstrekken en dus in het geheel niet hebben gepresteerd. Aangezien geen sprake is van een prestatie, en dus ook geen gebrekkige, komt [gedaagden] geen beroep toe op artikel 6:89 BW.
Verweer 4: rechtsverwerking
4.14.
[gedaagden] hebben gesteld dat CoBO haar rechten om nakoming onder de overeenkomsten te vorderen heeft verwerkt. CoBO heeft immers gedurende meer dan tien jaar nagelaten de overeenkomsten in te roepen. Door het gedrag van CoBO hebben [gedaagden] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij de afrekening ten aanzien van de filmwerken, net als [gedaagden] , als afgerond beschouwde. Omdat CoBO na een onevenredige lange tijd alsnog om deze afrekening vraagt, wordt hun (bewijs)positie onredelijk verzwaard, aldus [gedaagden]
4.15.
Ook dit beroep van [gedaagden] op rechtsverwerking faalt. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn als de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden als het recht of de bevoegdheid alsnog geldend zou worden gemaakt. Dat sprake is van dit soort bijzondere omstandigheden, is niet gesteld of gebleken. Weliswaar stellen [gedaagden] dat hun positie is verzwaard of benadeeld, maar dat is – mede in het licht van hun stelling dat hun administratie teruggaat tot 2001 – onvoldoende om het beroep op rechtsverwerking te honoreren.
Conclusie: verstrekken exploitatieoverzichten
4.16.
Gelet op al het bovenstaande zal de vordering tot het verstrekken van exploitatie-overzichten ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden toegewezen, met dien verstande dat zij ten aanzien van ‘Minoes’ overzichten moet verstrekken van 2005 tot en met 2018, ten aanzien van ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en ‘Pluk van de Petteflet’ over 2005 en 2018, en ten aanzien van ‘Abeltje’ over 2018. Deze overzichten zullen niet aan de gevorderde vormvereisten hoeven te voldoen.
4.17.
De gevorderde dwangsom is onweersproken en zal worden toegewezen, zij het dat de hoogte van de dwangsom wordt beperkt tot een bedrag van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
Nakoming betalingsverplichting
4.18.
CoBO heeft verder betaling gevorderd van het bedrag van € 160.832,50 dat volgt uit het ‘exploitatieoverzicht’ van 29 november 2016. Tussen partijen is in geschil welke betekenis zij, gelet op de inhoud en totstandkoming daarvan, aan dit overzicht mogen toekennen. Wat hier verder ook van zij, gelet op het deels slagende verjaringsverweer van [gedaagden] en het feit dat dit overzicht deels betrekking heeft op opbrengsten ten aanzien van ‘Abeltje’ van 2006 tot en met 2008 waarover de afrekening niet langer rechtens afdwingbaar is, kan dit overzicht geen basis vormen voor toewijzing van een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomsten tussen partijen. CoBO zal ontegenzeggelijk aanspraak kunnen maken op afrekening over een deel van de in dit overzicht opgegeven opbrengsten, maar tot welk deel valt op dit moment – zonder exploitatieoverzichten over de rechtens relevante jaren vanaf 2005 – niet vast te stellen. Gelet hierop zal deze vordering worden afgewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.19.
Aangezien CoBO haar vordering ten opzichte van [gedaagde sub 4] als bestuurder heeft ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen tegenover [gedaagden] zouden worden afgewezen en de vorderingen tegenover [gedaagde sub 1] gedeeltelijk zijn toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze meer subsidiaire vordering.
Proceskosten en nakosten
4.20.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en nakosten van CoBO worden veroordeeld. Aangezien [gedaagden] pas in deze procedure hebben erkend dat [gedaagde sub 1] de aan te spreken partij was, bestaat er aanleiding om ook de andere gedaagden in deze kosten te veroordelen. CoBO heeft onvoldoende toegelicht op grond waarvan [gedaagden] hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn, zodat dit wordt afgewezen. Voor het salaris advocaat zal worden aangesloten bij het tarief voor vorderingen van onbepaalde waarde, aangezien geen bedrag zal worden toegewezen. De proceskosten worden begroot op:
  • dagvaarding € 87,01
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat
Totaal € 5.203,01.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het verstrekken van exploitatieoverzichten aan CoBO ten aanzien van:
  • ‘Minoes’ over 2005 tot en met 2018;
  • ‘Ja Zuster Nee Zuster’ en ‘Pluk van de Petteflet’ over 2005 en 2018;
  • ‘Abeltje’ over 2018;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan CoBO een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van CoBO, begroot op € 5.203,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten van CoBO, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020.