ECLI:NL:RBAMS:2020:1911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
13/702495-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake diverse vermogensdelicten met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diverse vermogensdelicten, waaronder heling, verduistering en diefstal. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een terechtzitting op 10 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. G. Dankers, en de raadsman van de verdachte, mr. N.M. van Wersch, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere de heling van een bankpas en creditcard, auto-inbraken en diefstal van beveiligingscamera's. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten wegens onvoldoende bewijs, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan verduistering en diefstal. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn huidige werk en aanstaande vaderschap. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van één jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 70 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 2], voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702495-17
Datum uitspraak: 24 maart 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. N.M. van Wersch, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. de heling dan wel verduistering van een bankpas, creditcard en brief met pincode van [persoon 1]
in de periode van 28 juli 2017 tot en met 6 september 2017 te Amsterdam;
2. een auto-inbraak op 19 juli 2017 te Amsterdam waarbij diverse goederen van [persoon 2] zijn
weggenomen;
3. een poging tot inbraak in een kelderbox op 20 mei 2017 te Amsterdam;
4. een auto-inbraak op 26 maart 2017 te Amsterdam waarbij een zonnebril van [persoon 3] is
weggenomen;
5. de diefstal met verbreking van beveiligingscamera’s op 16 februari 2017 te Amsterdam;
6. de diefstal met verbreking van beveiligingscamera’s in de periode van 19 mei 2016 tot en met 20
mei 2016 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de feiten 3, 5 en 6 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De feiten 1 primair, 2 en 4 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair, de heling van de goederen die aan
[persoon 1] toebehoren, nu voldoende wettig en overtuigend bewijs hiertoe ontbreekt in het dossier. Het feit dat verdachte het plastic zakje met inhoud heeft gevonden, maakt niet dat er, gelet op de inhoud van het zakje, per definitie sprake van is dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn. Dit is te speculatief.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, de verduistering van die goederen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft de goederen van [persoon 1] gevonden en vervolgens bij zich gehouden.
Ten aanzien van de auto-inbraak zoals ten laste gelegd onder feit 2 heeft de raadsman de vraag opgeworpen of de herkenningen door de verbalisanten in het dossier voldoende betrouwbaar zijn om bij te kunnen dragen aan een veroordeling. Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar zijn, dan stelt de raadsman dat dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een veroordeling voor diefstal (met braak) te komen. Braak is niet af te leiden uit het dossier.
De raadsman heeft verder vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 6.
Het bewijs ten aanzien van de poging tot inbraak in de kelderbox (feit 3) is enkel gebaseerd op een aangifte van [persoon 5], hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring van dit feit.
De diefstal van een zonnebril uit de auto van [persoon 3] (feit 4) kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is op de camerabeelden met betrekking tot het incident en tevens op die beelden niet zichtbaar is dat daadwerkelijk iets wordt weggenomen uit de auto van [persoon 3] . Verder is niet duidelijk op basis van welke beelden verbalisant [verbalisant] verdachte heeft herkend nu hij dit niet duidelijk in zijn proces-verbaal heeft vermeld.
Ook de diefstal van beveiligingscamera’s zoals onder de feiten 5 en 6 ten laste is gelegd, kan op basis van de stukken in het dossier niet bewezen worden nu uit de camerabeelden niet volgt dat verdachte betrokken is geweest bij het wegnemen van die camera’s.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de pasjes en de brief met pincode van [persoon 1] heeft geheeld. De rechtbank overweegt hiertoe dat geen enkel verband tussen verdachte en aangever [persoon 1] dan wel de plaats delict valt vast te stellen. Tevens bevat het dossier geen aanwijzingen dat verdachte en [persoon 4] , die ook als verdachte in deze zaak naar voren is gekomen, elkaar kennen. Ten slotte maakt het ruime tijdsbestek tussen de aangifte van [persoon 1] en het aantreffen van de goederen bij verdachte, dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de pasjes en de brief heeft geheeld. Verdachte zal voor de in dit feit ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte heeft in zijn verklaringen, zoals hij die heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, aangegeven dat hij de goederen van [persoon 1] op straat heeft gevonden en dat hij deze vervolgens gedurende een aantal dagen bij zich heeft gehouden. Onder die omstandigheden heeft de verdachte de goederen zich toegeëigend en daarover beschikt, terwijl voor hem kenbaar was dat de passen en gegevens aan aangever [persoon 1] toebehoorden.
Ten aanzien van feit 2.
Gelet op de aangifte, de camerabeelden en de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant] acht de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van goederen uit de auto van aangever [persoon 2] bewezen. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden om aan de herkenning door verbalisant [verbalisant] op basis van de duidelijke
stillste twijfelen. [verbalisant] verklaart verdachte in zijn werkzaamheden veelvuldig te zijn tegengekomen en hem op basis van de onderhavige beelden direct te hebben herkend.
Het dossier biedt onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat bij de diefstal sprake is geweest van braak. Een en ander volgt niet uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden worden beschreven, en is ook niet te zien op de in het dossier gevoegde stills van de camerabeelden. Verdachte zal voor dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de zonnebril van [persoon 3] uit zijn auto. De rechtbank baseert zich daarbij op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven en de herkenning van verbalisant [verbalisant] op basis van de camerabeelden De aan die herkenning gehechte stills van de daaraan ten grondslag liggende videobeelden komen, naar het oordeel van de rechtbank, overeen met het proces-verbaal, inhoudende de beschrijving van de camerabeelden uit de parkeergarage op 26 maart 2017. Alhoewel met betrekking tot die beelden aanvankelijk een verkeerde datum stond vermeld in het dossier (16 maart 2017), is dat later door middel van een aanvullend proces-verbaal gecorrigeerd naar 26 maart 2017; de datum van het ten laste gelegde feit.
Gelet op de beschrijving van de bewegende beelden heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen dat deze beelden overeenkomen met de bewegende beelden op basis waarvan verbalisant [verbalisant] verdachte herkend heeft.
Het dossier biedt onvoldoende aanwijzingen dat bij de diefstal sprake is geweest van braak nu dit niet te zien is op de camerabeelden. Verdachte zal voor dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 3, 5 en 6.
De feiten 3, 5 en 6 acht de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten kan worden vastgesteld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
in de periode van 28 juli 2017 tot en met 6 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk een pincodebrief van het rekeningnummer [rekeningnummer] en een ABN-AMRO creditcard op naam van [persoon 1] en een ING bankpas op naam van [persoon 1] , toebehorende aan [persoon 1] , en welk goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vinding, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van feit 2:
hij op 19 juli 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, merk: Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] , heeft weggenomen
- een ID-kaart-(identiteitspapieren) met nummer: [id-nummer]
- een Nederlands rijbewijs met nummer: [rijbewijsnummer] en
- een mobiele telefoon, merk: Apple I-Phone en oplader en
- een kentekenbewijs en
- bankpassen van de ABN-AMRO bank en
- creditcards van de ABN-AMBRO bank en/of American
- een damestas merk: en
- een portemonnee met inhoud (15 EURO en 85 cent) en
- een geldbedrag a 340 EURO en
- winkelpasjes en
- een Apple I-Pod en
- levensmiddelen,

toebehorende aan [persoon 2] ;

ten aanzien van feit 4:
hij op 26 maart 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto heeft weggenomen een zonnebril, toebehorende aan [persoon 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Sr, dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair, feit 2 en feit 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van één jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest (3 dagen) met daarnaast eventueel een voorwaardelijke taakstraf. Daarbij dient de rechtbank, zoals door de officier van justitie is betoogd, rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak en de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in 2017 schuldig gemaakt aan twee diefstallen uit auto’s en een verduistering van een bankpas, creditcard en bijbehorende pincodebrief. Degenen die dit overkomt hebben hier veel hinder en ongemak van en ervaren veel overlast van dit soort feiten. Zo heeft aangeefster [persoon 2] de weggenomen pasjes opnieuw moeten aanvragen, waaraan zij tijd en kosten heeft moeten spenderen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt enerzijds dat hij eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld, zodat sprake is van recidive. Anderzijds blijkt uit het strafblad dat verdachte sinds het plegen van de feiten in deze zaak niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat verdachte op dit moment een eigen bedrijf heeft in bemiddeling en advies ten aanzien van schoonmaak- en beveiligingswerkzaamheden en dat hij samen met zijn echtgenote binnenkort een eerste kind verwacht. De rechtbank laat deze omstandigheden in het voordeel van verdachte meewegen bij het bepalen van de straf nu het erop lijkt dat verdachte het plegen van strafbare feiten achter zich heeft gelaten.
Gelet op de ernst van de feiten en hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van één jaar. Daarnaast legt de rechtbank, rekening houdend met artikel 63 Sr en een overschrijding van de redelijke termijn, een onvoorwaardelijke taakstraf op van zeventig uur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waaruit blijkt dat als uitgangspunt een taakstraf van tachtig uur van toepassing is. Rekening houdend met de duur van de overschrijding van de redelijke termijn is in lijn met vaste rechtspraak op de taakstraf een korting van tien procent toegepast.
Beslag
De in beslag genomen en niet teruggegeven bankpas, creditcard en brief, toebehorende aan [persoon 1] zullen aan hem worden geretourneerd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 2716,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De raadsman heeft gesteld dat de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel danig te matigen
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 622,35 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (19 juli 2017). Dit bedrag bestaat uit de kosten voor het vervangen van de identiteitskaart, het rijbewijs, de boodschappen en de in de aangifte genoemde weggenomen geldbedragen. Ten aanzien van de IPhone heeft de rechtbank de vordering toegewezen tot een bedrag van € 100,00 nu het een wat ouder toestel betrof waarvan de staat bovendien onbekend is gebleven.
Ten aanzien van de Louis Vuitton tas zijn de aanschafprijs en de echtheid van de tas niet onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 622,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (19 juli 2017).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310, 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 3, 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
verduistering;
ten aanzien van feit 2 en feit 4:
telkens:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen.
Gelast de teruggave aan [persoon 1] van:
1
STK Bankpas ING [pasnummer] o.n.v. [persoon 1]
1
STK Bankbescheiden ING [nummer 1] (brief met pincode beh. bij pas [pasnummer]
1
STK Creditcard NEDERLAND [nummer 2] tnv [persoon 1]
2
STK Bankbescheiden [pasnummer] (tnv [persoon 1] ; brief met pincode)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 622,35 (zeshonderd tweeëntwintig euro en vijfendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 19 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 622,35 (zeshonderd tweeëntwintig euro en vijfendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 19 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2020.