ECLI:NL:RBAMS:2020:1905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
13/730043-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne en wapenbezit met bijkomende strafmaat

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en wapenbezit. De verdachte was op 4 september 2019 op Schiphol aangehouden, samen met medeverdachten, waarbij ongeveer 9 liter vloeistof met 6,6 kilo cocaïne in een dubbele bodem van een verpakking met tropische vissen werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, het bezit van hennep en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals aanbevolen door de reclassering. De rechtbank overwoog dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne en dat de ernst van de feiten een forse straf rechtvaardigt. De verdachte heeft verklaard dat hij in behandeling is voor zijn problemen en openstaat voor begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730043-19 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2020 en 26 maart 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.C. de Bruijn naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 september 2019 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland, dan wel het vervoeren of aanwezig hebben van 6,66 kilogram cocaïne (feit 1). Ten tweede wordt verdachte verweten dat hij op 16 september 2019 in Alkmaar en Heerhugowaard een hoeveelheid van 20,1 gram cocaïne en een hoeveelheid MDMA – bestaande uit in totaal 40 pillen en 4,19 gram kristallen – aanwezig heeft gehad (feit 2). Verder is ten laste gelegd dat hij zich op diezelfde dag en plaats heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 20 zakken hennep en één zak hennepgruis – met daarin in totaal een hoeveelheid van ongeveer 23,66 kilogram hennep of hennepgruis en 4 koffers met in totaal een hoeveelheid van ongeveer 29,14 kilogram hennep (feit 3). Tot slot wordt verdachte ervan verdacht dat hij op diezelfde dag in Alkmaar een vuurwapen voor handen heeft gehad (feit 4).
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 4 september 2019 zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] aangehouden, waarbij in de auto’s dozen met daarin zakken met levende vissen en vloeibare cocaïne zijn aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 3] – die zich in de nabijheid bevond – is later die avond aangehouden. Tijdens het vervolgonderzoek is ook verdachte [verdachte] in beeld gekomen. De centrale vraag die de rechtbank ten aanzien van feit 1 moet beantwoorden is of verdachte bij de invoer van cocaïne betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het opzettelijk binnen Nederlands grondgebied brengen van een hoeveelheid cocaïne, is sprake geweest van een intensieve samenwerking zodat van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken (feit 1). Ook kan worden bewezen dat verdachte de cocaïne en MDMA (feit 2), de hennep en hennepgruis (feit 3) en het vuurwapen (feit 4) voorhanden heeft gehad. De verdovende middelen zijn aangetroffen in de auto waarin verdachte op het moment van aanhouding reed, in de schuur van de moeder van verdachte en in de woning van zijn vriendin. Het wapen is eveneens in de schuur van de moeder van verdachte aangetroffen. Verdachte verbleef in de woningen en reed op het moment van aanhouding in de auto, zodat hij over de aangetroffen drugs en het wapen heeft kunnen beschikken. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij de wiet moest verdelen, dat hij daar een bedrag voor zou krijgen en dat hij het wapen in de schuur heeft gelegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – vrijspraak bepleit voor het voorhanden hebben van cocaïne, de MDMA pillen en kristallen (feit 2). Niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen, laat staan dat hij er over kon beschikken. Zo is de MDMA aangetroffen in de woning van de vriendin van verdachte en zat de cocaïne verstopt in een schoen. Ten aanzien van de invoer van cocaïne in Nederland dient rekening te worden gehouden met de ondergeschikte rol van verdachte. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
3.3.1.
Invoer van cocaïne (feit 1)
Op de Van Marwijk Kooystraat te Amsterdam zijn op 4 september 2019 tijdens de aanhouding van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een Mercedes en een Renault Kangoo 41 dozen aangetroffen met daarin plastic zakken met levende tropische vissen. In 5 van de dozen was onder de plastic zak met vissen een dubbele bodem aangebracht door een tweede laag plastic aan te brengen. Hierdoor is een ruimte ontstaan waarin een gelige vloeistof aanwezig was. Deze vloeistof is getest en bleek cocaïne te bevatten. In de Renault Kangoo zijn verder nog schriftelijke bescheiden aangetroffen, waaronder een Air Waybill. Uit de Air Waybill is gebleken dat de zending van de 41 dozen afkomstig was van Tropiaquarium Hamburgo SA.S. (Bogota, Colombia) en dat de zending was bestemd voor [bedrijf] , ter attentie van [verdachte] . De expediteur blijkt te zijn ZooLogistics BV, met als adres [adres] en als contactpersoon staat vermeld [contactpersoon] . [contactpersoon] – zijnde een medewerker van ZooLogistics - betrokken bij de administratieve inklaring van levende have op Schiphol – heeft verklaard dat hij per e-mail en telefoon contact heeft gehad met [verdachte] , die informeerde naar de import van siervissen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij een e-mailadres heeft aangemaakt en dat hij een bestelling moest plaatsen. Vervolgens heeft [contactpersoon] in augustus 2019 van verscheper Hamburgo Tropiaauarim een factuur, vluchtgegevens, de grootte van de lading en een gezondheidsverklaring van de vissen ontvangen. [contactpersoon] heeft [verdachte] hierop gevraagd om een BTW-nummer en een machtiging van directe vertegenwoordiging, omdat dit voor de inklaring van de zending nodig is. Via de verscheper heeft [contactpersoon] als nieuw contactpersoon de naam van [medeverdachte 2] doorgekregen. Na telefonisch contact met [medeverdachte 2] heeft [contactpersoon] een machtiging ontvangen, die niet goed bleek te zijn ingevuld. [contactpersoon] heeft [medeverdachte 2] daarom bij hem uitgenodigd om de machtiging in te vullen en de betaling voor de inklaring te voldoen. [medeverdachte 2] is gekomen om de machtiging te ondertekenen en heeft [contactpersoon] ook een BTW-nummer doorgegeven. Dit BTW-nummer bleek echter niet op naam van Aquafauna of [verdachte] te staan. Hierop heeft [medeverdachte 2] [contactpersoon] een foto - die kennelijk van [verdachte] was verkregen - getoond met een KvK-uitdraai. Vervolgens is het geld voor de inklaring contant betaald door [medeverdachte 2] , waarna de vrijwaring is gegeven van de lading vanuit het KLM Dierenhotel.
De verklaring van [contactpersoon] wordt op verschillende manieren ondersteund in het dossier. Zo zijn
op 4 september 2019 observaties gedaan en zijn telefoons uitgelezen die onder de verschillende medeverdachten in beslag zijn genomen. Ter verduidelijking van wie met wie contact heeft gehad op verschillende momenten heeft de rechtbank eerst het volgende vastgesteld.
Onderzoek telefoons
Onder verdachte en zijn medeverdachten zijn telefoons inbeslaggenomen. Deze telefoons zijn uitgelezen door een verbalisant. Hieruit heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 1] – ook wel [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] genoemd (hierna: [medeverdachte 1] ) – gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [verdachte] – die ook wel [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] wordt genoemd (hierna: [verdachte] ) – maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [medeverdachte 2] maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] (Nokia) en [telefoonnummer 4] (Iphone) en [medeverdachte 3] – ook wel [naam 7] of [naam 8] genoemd (hierna: [medeverdachte 3] )– maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 5] (Nokia) en [telefoonnummer 6] (Samsung).
Observaties, OVC-gesprekken en telefoongegevens
Uit observaties, OVC-gesprekken en de telefoongegevens die zijn uitgelezen is gebleken dat er de ochtend van 4 september 2019 al vroeg telefonisch contact is geweest tussen verdachte en de medeverdachten. Nadat [medeverdachte 3] aan [verdachte] een bericht stuurt of hij even heeft, is op het OVC-gesprek te horen dat het is geregeld, dat hij moet zeggen dat hij in dienst is van … niet te verstaan… maar dat hem dat allemaal is uitgelegd. Vervolgens blijkt uit de observatie dat [medeverdachte 2] hierna bij [medeverdachte 3] in de auto is gestapt, waarna [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 2] informeert of hij is gebeld door ‘die man’. [medeverdachte 2] reageert hierop dat hij is gebeld en dat hij het KvK-nummer heeft doorgegeven, maar dat is gezegd dat het een andere BV betreft. Hierop heeft [medeverdachte 2] desgevraagd het KvK-uittreksel doorgemaild. Door het observatieteam wordt vervolgens gezien dat [medeverdachte 2] bij Zoologistics naar binnen is gegaan, waarna hij naar het KLM Dierenhotel is gereden. Ondertussen ontvangt [medeverdachte 3] een bericht van [verdachte] : “Ingeklaard en goedgekeurd net bevestigingsmail gehad”. Nadat door het observatieteam is gezien dat [medeverdachte 2] de dozen in twee auto’s heeft ingeladen en deze van het terrein bij Schiphol heeft gereden, heeft telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] plaatsgevonden. Vervolgens stuurt [verdachte] een bericht aan [medeverdachte 3] “Wel raar gisteren en vandaag hoor ik jullie om de tien min en nu het gelukt is hoor ik niemand!?”. Hierop vindt kort telefonisch contact plaats tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en stuurt [medeverdachte 3] aan verdachte een bericht met felicitaties.
Verklaring [medeverdachte 2]
heeft in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij die dag een telefoon en duidelijke instructies heeft gekregen. Ook heeft hij van de mannen geld gekregen om bepaalde rekeningen te betalen voor het vervoer. [medeverdachte 2] is met de auto naar Schiphol gestuurd, maar eerst moest hij naar een bedrijf om dingen te tekenen, om te betalen en om een filmpje te bekijken zodat hij het terrein op mocht. [medeverdachte 2] wist waar hij heen moest nadat hij de vracht had opgehaald, omdat het op een papiertje was geschreven. In latere verhoren heeft [medeverdachte 2] zijn verklaring aangevuld. Hij heeft verklaard dat hij [naam 6] heeft gevraagd wat hij moest invullen en dat hij hierover door [naam 6] is geïnstrueerd. Het probleem met het KvK-nummer kwam pas later. [naam 6] heeft hem dat doorgestuurd en hij heeft dat toen doorgemaild omdat dat van [naam 6] moest. De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 2] met [naam 6] verdachte bedoelt.
Doorzoeking [adres]
Op 16 september 2019 is de woning van de moeder van verdachte – waar verdachte verbleef – doorzocht. Hierbij is in een buffetkast een blik aangetroffen met daarin een zorgpas van [verdachte] , een leeg pasje waarin een simkaart voor het telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft gezeten en briefjes met gegevens van [bedrijf] , [contactpersoon] van Zoologistcs en gegevens van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Tussenconclusie
Uit voornoemde kan worden vastgesteld dat verdachte met de verscheper Tropiaquarium Hamburgo SA.S. uit Bogota (Colombia) en met de expediteur ZooLogistics contact heeft gehad en dat de zending met als vliegveld van vertrek genoemd Bogota in Colombia en als vliegveld van aankomst Amsterdam aan hem was gericht. Ook is gebleken dat [medeverdachte 2] om de zending in te klaren bij ZooLogistics een KvK-nummer heeft gegeven, een machtiging heeft getekend en de factuur heeft betaald. Hierna heeft [medeverdachte 2] de zending bij het KLM Dierenhotel afgehaald en van het terrein gereden. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet.
Medeplegen
De raadsman heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met de ondergeschikte rol van verdachte. Verdachte kan als medepleger van de invoer van cocaïne worden aangemerkt, wanneer zijn bijdrage aan de invoer van voldoende gewicht is. De rechtbank heeft bij de beoordeling hiervan in aanmerking genomen dat verdachte met het plaatsen van de bestelling - waarbij hij de geadresseerde was - een essentiële schakel is geweest. De rol van verdachte is overigens niet beperkt gebleven tot het plaatsen van de bestelling. Uit de telefoongegevens kan worden opgemaakt dat verdachte zich gedurende de hele dag actief heeft bemoeid met het ophalen van de zending. Zo is het telefonisch contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroeg in de ochtend begonnen en heeft dit gedurende de dag aangehouden. Verder is gebleken dat [medeverdachte 2] degene is geweest die ter inklaring een machtiging en KvK-nummer aan ZooLogistics heeft gegeven. Uit de OVC-gesprekken en telefoongegevens is gebleken dat [medeverdachte 2] het KvK-nummer dat hij moest doorgeven heeft gekregen van verdachte, welke instructies [medeverdachte 2] nog eens heeft doorgesproken met [medeverdachte 3] . Op het moment dat verdachte een bevestigingsmail heeft gehad dat de zending is ingeklaard en goedgekeurd, heeft verdachte de medeverdachte [medeverdachte 3] daar per bericht van op de hoogte gebracht. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] de dozen ingeladen en van het terrein bij Schiphol gereden naar de afgesproken locatie. Daarna vindt wederom telefonisch contact plaats tussen verdachte en [medeverdachte 2] en stuurt verdachte aan [medeverdachte 3] het bericht dat hij het wel raar vindt dat hij ze gister en vandaag om de tien minuten hoort maar dat nu het is gelukt hij niemand hoort.
Gelet op voornoemde is de rechtbank – anders dan de raadsman – van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, waarbij de rol van verdachte van zodanig gewicht is dat, wettig en overtuigend bewezen kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland.
3.3.2.Het aanwezig hebben van MDMA cocaïne, hennep en hennepgruis (feit 2 en 3)
Op grond van de bevindingen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte op 16 september 2019 in Heerhugowaard is aangehouden terwijl hij in een BMW reed. Tijdens de doorzoeking van de BMW zijn 20 zakken hennep en een zak met hennepgruis aangetroffen. Vervolgens zijn op diezelfde dag – in de schuur van de woning in [woonplaats] waar verdachte verbleef – vier koffers met daarin meerdere zakken wiet en een schoen met daarin 20,1 gram cocaïne aangetroffen. Dat verdachte zich van deze verdovende middelen bewust is geweest en dat de verdovende middelen in zijn machtssfeer waren, kan worden afgeleid uit de verklaring van verdachte. Verdachte heeft ten aanzien van de hennep immers verklaard dat hij de wiet in ponszakken moest gooien en verdelen, waarvoor hij een bedrag zou krijgen. Volgens de verklaring van de moeder van verdachte is verdachte de enige persoon die de schuur gebruikt. In deze schuur is ook het vuurwapen dat onder 3.3.3. wordt genoemd aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit wapen in de schuur heeft neergelegd. De rechtbank neemt daarom – anders dan de raadsman - aan dat verdachte ook de wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in een sportschoen. Gelet op voornoemde stelt de rechtbank vast dat verdachte de cocaïne, de hennep en hennepgruis aanwezig heeft gehad en dat hij de 20 zakken hennep en de zak hennepgruis ook heeft vervoerd.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de MDMA die in de woning van de vriendin van verdachte is aangetroffen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van de MDMA (feit 2). Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
3.3.3.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 4)
Op grond van de bevindingen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat op 16 september 2019 in de schuur van de woning waar verdachte verbleef een vuurwapen is aangetroffen. Dat verdachte zich van dat vuurwapen bewust is geweest en dat hij daarover heeft kunnen beschikken, kan worden afgeleid uit de verklaring van verdachte dat hij op zolder het wapen van zijn overleden vader heeft aangetroffen, waarna hij het naar de schuur heeft gebracht. Volgens de verklaring van de moeder van verdachte is verdachte de enige persoon die de schuur gebruikt. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat verdachte het vuurwapen voor handen heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 4 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:
op 16 september 2019 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 20,1 gram cocaïne (goednummer 5808020), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 3:
op 16 september 2019 te Alkmaar en te Heerhugowaard, opzettelijk heeft vervoerd en of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 20 zakken hennep en één zak hennepgruis met daarin in totaal een hoeveelheid van ongeveer 23,66 kilogram hennep en hennepgruis en
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4 koffers met in totaal een hoeveelheid van ongeveer 29,14 kilogram hennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 4:
op 16 september 2019 te Alkmaar, een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Crvena Zastava, type 99, kaliber 9mm PARA, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in de strafmaat ten aanzien van de invoer van cocaïne rekening te houden met de volgens hem beperkte rol van verdachte. Een deels voorwaardelijke straf is gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte aangewezen, maar daarbij dient rekening te worden gehouden dat de straf – gelet op dat de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling daarmee vervalt – langer uitvalt dan wanner geen voorwaardelijke straf wordt opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid cocaïne en hennep aanwezig gehad en heeft hij een vuurwapen voorhanden gehad. Verdovende middelen betreffen voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De verdovende middelen zullen bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Daarnaast vertegenwoordigen enkele kilo’s cocaïne en een hennep een grote straatwaarde. Bovendien brengt het voorhanden hebben van een vuurwapen onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee. Deze omstandigheden maken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige vergrijpen en het kan niet anders dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding, anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor het invoeren van harddrugs met een gewicht tussen de 6.000 en 7.000 gram geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden. Voor het aanwezig hebben van softdrugs met een gewicht tussen de 5.000 en 10.000 gram, wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd. Tot slot staat op het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie 3 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank heeft voornoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het strafblad van verdachte van 19 november 2019 – waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten – heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor Haarlem van 30 december 2019. Hierin is vermeld dat bij verdachte sprake is van financiële problematiek. Het ontbreekt verdachte aan stabiele huisvesting en hij heeft geen dagbesteding. Het recidiverisico is door de reclassering als gemiddeld ingeschat. De reclassering heeft gerapporteerd dat de voornaamste risico’s voor herhaling van delictgedrag worden gezien in de beperkte financiële middelen, de negatieve sociale contacten van verdachte en zijn beperkte coping vaardigheden. Positief is dat verdachte een steunend primair netwerk heeft en dat geen sprake is van middelenproblematiek. Bovendien heeft verdachte gezegd open te staan voor begeleiding door de reclassering en voor behandeling door de GGZ. De reclassering heeft gemeend dat een plan van aanpak binnen een gedwongen kader geïndiceerd is en mogelijk kan bijdragen aan het reduceren van de kans op recidive. De reclassering heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling bij GGZ Noord Holland Noord.
Ter terechtzitting zijn de persoonlijke omstandigheden door verdachte toegelicht. Verdachte heeft verklaard dat hij is behandeld voor darmkanker en dat hij inmiddels van zijn GHB-verslaving af is. Tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte contact gezocht met Fivoor. Inmiddels heeft hij een briefadres en een bewindvoerder. Verdachte is voornemens een traject bij Exodus te starten – waar hij een eigen kamer zal hebben – zodat hij voor een verblijfplaats niet meer afhankelijk is van derden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht is voor hem en zijn geliefden zwaar geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een straf zoals door de officier van justitie is geëist, rechtvaardigt. De rechtbank heeft vervolgens gekeken naar de rol die verdachte bij de invoer heeft gehad. Verdachte heeft daarbij een wezenlijke en onmisbare bijdrage geleverd. Zo heeft verdachte zich in de communicatie naar Zoologistics als directeur van [bedrijf] voorgedaan, heeft hij e-mailcontact gehad over de bestelling en de inklaring van de dozen en is de cocaïne ter attentie van verdachte binnen het Nederlandse grondgebied gebracht. Ook is verdachte gedurende de dag telefonisch betrokken gebleven. De rechtbank ziet geen noemenswaardig verschil in de zwaarte van de rol van verdachte en de medeverdachten. Evenmin is een verdeling ten aanzien van de opbrengst komen vast te staan. De rechtbank ziet in de rol van verdachte dan ook geen aanleiding om ten gunste van verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
Met de raadsman acht de rechtbank een reclasseringstoezicht en ambulante behandeling geïndiceerd, zodat wordt bijgedragen aan een oplossing voor de problematiek die bij verdachte speelt en om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Een deel van de gevangenisstraf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank aan verdachte een groter voorwaardelijk deel opleggen dan door de officier van justitie geëist, daarbij rekening houdend met het feit dat verdachte, anders dan een medeverdachte aan wie een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, geen aanspraak zal kunnen maken op voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Personenauto [kenteken] BMW 3ER REIHE 330d 2003 Kl: Grijs 5807674
2 1.00 STIC Agenda 5808016 met admi. in sealbag
3 1.00 STK Doos AQUARIS 5807962 met simkaarthouder
De agenda, die van verdachte is, moet aan hem worden teruggegeven. Van de personenauto is redelijkerwijs aannemelijk geworden dat [rechthebbende] als de rechthebbende kan worden aangemerkt. De personenauto moet daarom aan hem worden teruggeven. Het onder nummer 3 in beslag genomen voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2 :
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
14 (veertien) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte verplicht is zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering dit gedurende deze periode nodig acht.
2. dat verdachte meewerkt aan een aanmelding, intake en het daaruit voortvloeiend behandelaanbod van GGZ Noord Holland Noord of een soortgelijke instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan GGZ Fivoor Haarlem de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast het bewaren ten behoeve van de rechthebbende ( [rechthebbende] ) van:
1. STK Personenauto [kenteken] BMW 3ER REIHE 330d 2003 Kl:Grijs 5807674.
Heft op het beslag en gelast de teruggave aan verdachte van:
2 1.00 STIC Agenda 5808016 (met admi. in sealbag.
Verklaart verbeurd:
3 1.00 STK Doos AQUARIS 5807962 met simkaarthouder.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.