ECLI:NL:RBAMS:2020:1904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
13/730036-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het invoeren van cocaïne via Schiphol

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die op 4 september 2019 op Schiphol samen met anderen ongeveer 9 liter vloeistof met daarin 6,6 kilo cocaïne heeft ingevoerd. De vloeistof was verstopt in een dubbele bodem van een verpakking met tropische vissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het overtreden van de Opiumwet. Tijdens de zittingen op 27 februari en 26 maart 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en de verdediging van de verdachte, mr. S.L.J. Janssen, gehoord. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een coördinerende rol had en actief betrokken was bij de inklaring en afhalen van de zending. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de handel in cocaïne gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730036-19 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2020 en 26 maart 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen op 4 september 2019 heeft schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland, dan wel het vervoeren of aanwezig hebben van 6,66 kilogram cocaïne.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 4 september 2019 zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] aangehouden, waarbij in de auto’s dozen met daarin zakken met levende vissen en vloeibare cocaïne zijn aangetroffen. Verdachte [verdachte] – die zich in de nabijheid bevond – is later die avond aangehouden. Tijdens het vervolgonderzoek is ook medeverdachte [medeverdachte 3] in beeld gekomen. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij de invoer van cocaïne betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het laste gelegde, nu sprake is geweest van een intensieve samenwerking – gericht op het opzettelijk binnen Nederlands grondgebied brengen van een hoeveelheid cocaïne – zodat van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – vrijspraak bepleit voor het medeplegen van het invoeren van cocaïne, omdat hiervoor onvoldoende bewijs aanwezig is. Immers is niet bekend op welke wijze de cocaïne tussen de vissen is gekomen, wie bij het verzenden vanuit Zuid-Amerika betrokken waren of hoe de coördinatie en financiering is geregeld. De tenlastelegging ziet daarom – aldus de raadsman – op de verlengde invoer van cocaïne, waarbij onder het binnen het grondgebied van Nederland brengen ook dient te worden verstaan handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of overdracht van de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte middelen. Verdachte dient echter ook van de verlengde invoer van cocaïne te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit recente jurisprudentie kan worden afgeleid dat bij verlengde invoer hogere eisen worden gesteld aan medeplegen en dat enig zicht op de betrokkenheid van verdachte bij het daadwerkelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen noodzakelijk wordt geacht. Voor het vervoeren of het aanwezig hebben van verdovende middelen kan wel tot een bewezenverklaring worden gekomen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
3.3.1.
Invoer van cocaïne
Op de Van Marwijk Kooystraat te Amsterdam zijn op 4 september 2019 tijdens de aanhouding van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een Mercedes Benz en een Renault Kangoo 41 dozen aangetroffen met daarin plastic zakken met levende tropische vissen. In 5 van de dozen was onder de plastic zak met vissen een dubbele bodem aangebracht door een tweede laag plastic aan te brengen. Hierdoor is een ruimte ontstaan waarin een gelige vloeistof aanwezig was. Deze vloeistof is getest en bleek cocaïne te bevatten. In de Renault Kangoo zijn verder nog schriftelijke bescheiden aangetroffen, waaronder een Air Waybill. Uit de Air Waybill is gebleken dat de zending afkomstig was van Tropiaquarium Hamburgo SA.S. (Bogota, Colombia) en dat de zending van de 41 dozen was bestemd voor [bedrijf] ter attentie van [medeverdachte 3] . De expediteur blijkt te zijn ZooLogistics BV, met als adres [adres] en als contactpersoon staat vermeld [contactpersoon] . [contactpersoon] – zijnde een medewerker van ZooLogistics, betrokken bij de administratieve inklaring van levende have op Schiphol – heeft verklaard dat hij per e-mail en telefoon contact heeft gehad met [medeverdachte 3] , die informeerde naar de import van siervissen. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat hij een e-mailadres heeft aangemaakt en dat hij een bestelling moest plaatsen. Vervolgens heeft [contactpersoon] in augustus 2019 van verscheper Hamburgo Tropiaauarim een factuur, vluchtgegevens, de grootte van de lading en een gezondheidsverklaring van de vissen ontvangen. [contactpersoon] heeft [medeverdachte 3] hierop gevraagd om een BTW-nummer en een machtiging van directe vertegenwoordiging, omdat dit voor de inklaring van de zending nodig is. Via de verscheper heeft [contactpersoon] als nieuw contactpersoon de naam van [medeverdachte 2] doorgekregen. Na telefonisch contact met [medeverdachte 2] heeft [contactpersoon] een machtiging ontvangen, die niet goed bleek te zijn ingevuld. [contactpersoon] heeft [medeverdachte 2] daarom bij hem uitgenodigd om de machtiging in te vullen en de betaling voor de inklaring te voldoen. [medeverdachte 2] is gekomen om de machtiging te ondertekenen en heeft [contactpersoon] ook een BTW-nummer doorgegeven. Dit BTW-nummer bleek echter niet op naam van [bedrijf] of [medeverdachte 3] te staan. Hierop heeft [medeverdachte 2] [contactpersoon] een foto - die kennelijk van [medeverdachte 3] was verkregen - getoond met een KvK-uitdraai. Vervolgens is het geld voor de inklaring contant betaald door [medeverdachte 2] , waarna de vrijwaring is gegeven van de lading vanuit het KLM Dierenhotel.
De verklaring van [contactpersoon] wordt op verschillende manieren ondersteund in het dossier. Zo zijn
op 4 september 2019 observaties gedaan en zijn telefoons uitgelezen die onder de verschillende medeverdachten in beslag zijn genomen. Ter verduidelijking van wie met wie contact heeft gehad op verschillende momenten heeft de rechtbank eerst het volgende vastgesteld.
Onderzoek telefoons
Onder verdachte en zijn medeverdachten zijn telefoons inbeslaggenomen. Deze telefoons zijn uitgelezen door een verbalisant. Hieruit heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 1] – ook wel [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] genoemd (hierna: [medeverdachte 1] ) – gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [medeverdachte 3] – die ook wel [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] wordt genoemd (hierna: [medeverdachte 3] ) – maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [medeverdachte 2] maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] (Nokia) en [telefoonnummer 4] (Iphone) en [verdachte] – ook wel [naam 7] of [naam 8] genoemd (hierna: [verdachte] )– maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 5] (Nokia) en [telefoonnummer 6] (Samsung). Verdachte en medeverdachten komen voor in elkaars telefoons.
Observaties, OVC-gesprekken en telefoongegevens
Uit observaties, OVC-gesprekken en de telefoongegevens die zijn uitgelezen is gebleken dat er de ochtend van 4 september 2019 al vroeg telefonisch contact is geweest tussen verdachte [verdachte] en de medeverdachten. Door het observatieteam is gezien dat verdachte bij de eerste ontmoeting die dag een telefoon heeft overhandigd aan [medeverdachte 2] . Nadat [verdachte] aan [medeverdachte 3] een bericht stuurt of hij even heeft, is op het OVC-gesprek in de Volkswagen Golf te horen dat het is geregeld, dat hij moet zeggen dat hij in dienst is van … niet te verstaan… maar dat hem dat allemaal is uitgelegd. Later die dag blijkt uit de observatie dat [medeverdachte 2] op de Van Marwijk Kooystraat te Amsterdam bij [verdachte] in de auto is gestapt, waarna [verdachte] bij [medeverdachte 2] informeert of hij is gebeld door ‘die man’. [medeverdachte 2] reageert hierop dat hij is gebeld en dat hij het KvK-nummer heeft doorgegeven, maar dat is gezegd dat het een andere BV betreft. Hierop heeft [medeverdachte 2] desgevraagd het KvK-uittreksel doorgemaild. [verdachte] reageert hierop dat het allerlastigste al is geregeld en dat ze in principe binnen zijn. Vervolgens geeft [verdachte] instructies waar [medeverdachte 2] heen moet en dat [medeverdachte 2] het moet aflossen op de plek waar zij zich op dat moment bevinden. Op die plek – de Van Marwijk Kooystraat – bevindt zich de opslagruimte van Shurgard. Door medeverdachte [medeverdachte 1] is eerder die dag geregeld dat deze plek als opslagplaats voor de dozen kan worden gebruikt. De box bij Shurgard is later doorzocht. Hierbij zijn naast dozen met waterstofzuigers goederen aangetroffen waarvan het verbalisant ambtshalve bekend is dat die kunnen worden gebruikt voor de extractie, kristallisatie en het drogen en versnijden van cocaïne. Op 4 september 2019 wordt vervolgens gezien dat [medeverdachte 2] is weggereden in de Renault Kangoo en dat verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1] samen zijn weggereden in de Volkswagen Golf. Uit een OVC-gesprek kan worden opgemaakt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] spreken over dat alles er vandaag uit komt. Vervolgens spreken zij over koeriers die dozen kunnen halen en dat ze dat in de toekomst moeten gaan organiseren. Door het observatieteam wordt vervolgens gezien dat [medeverdachte 2] naar Zoologistics is gegaan, waarna hij richting het KLM Dierenhotel is gereden. Ondertussen heeft steeds telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] aan de ene kant en [verdachte] en [medeverdachte 1] in de Volkswagen Golf plaatsgevonden. Hierbij is onder meer besproken dat [medeverdachte 2] de factuur heeft betaald en dat hij de zending op een andere locatie kan gaan afhalen. Ook kan worden afgeleid dat er een probleem is met een andere man die kennelijk niet is gekomen, waardoor [medeverdachte 2] alleen is. Door [medeverdachte 1] wordt gesuggereerd: “laat hem de juiste dozen pakken en maken dat hij daar weg komt”. [verdachte] en [medeverdachte 1] bespreken hierop in de Volkswagen Golf dat zij het niet onnodig in handen willen houden, dat ze het moeten veiligstellen en dat ze moeten bepalen hoe ze dat doen. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] van [verdachte] een telefoonnummer ontvangen dat in gebruik blijkt te zijn bij XP Koeriers. Hierna heeft wederom telefonisch contact plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij te horen is dat [medeverdachte 2] zegt dat hij naar het dierenhotel moet komen, waarop [verdachte] aangeeft die man te gaan vragen daar heen te rijden. Uit de TomTom die op het OVC-gesprek te horen is, blijkt ondertussen dat de Volkswagen Golf met daarin [verdachte] en [medeverdachte 1] in de omgeving van de Renault Kangoo rijdt. Uit de telefoongegevens is gebleken dat [medeverdachte 2] vervolgens weer heeft gebeld met [verdachte] , om door te geven dat het er waarschijnlijk niet in gaat passen en dat ze die andere koerier nodig hebben. Bij de observatie is later gezien dat de Kangoo het terrein van KLM Cargo oprijdt en stopt bij het KLM DierenHotel, waar [medeverdachte 2] de lading in de Kangoo en Volkswagen Caddy met het opschrift XP Koeriers laadt. Vervolgens ontvangt [verdachte] een bericht van [medeverdachte 3] : “Ingeklaard en goedgekeurd net bevestigingsmail gehad”. Ondertussen wordt in de Volkswagen Golf tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] besproken dat [medeverdachte 1] [naam 9] aan het werk zal gaan zetten. [medeverdachte 1] vraagt verdachte om hem af te zetten bij zijn moeder die hij heeft gebeld om hem op te halen. Daar wachten zij dan op [medeverdachte 2] en dan zullen zij het er samen uit halen. Verdachte reageert hierop: “Luister, Ik zeg het jou, ik ga daar niet naar binnen. Daar niet! Vergeet het maar, dat gaat niet gebeuren. Ik jullie daar helpen? Dat gaat niet gebeuren. Ik blijf daar dicht in de buurt”. [medeverdachte 1] benadrukt dat hij het over de bus heeft en dat [verdachte] niet naar binnen hoeft. [medeverdachte 1] bespreekt dat hij het gaat opbergen en dat [verdachte] dan moet opschrijven. [verdachte] benadrukt dat van doos 15 dient te worden doorgegeven of die wel of niet nat was. Hij vraagt of [medeverdachte 1] dat onthoudt. [medeverdachte 1] reageert dat van de belangrijke dozen moet worden opgeschreven of er wel of niet dode vissen in zitten als logistiek voor de toekomst. [medeverdachte 1] stelt voor om de vijf dozen naar het huis van zijn moeder te brengen, waar [verdachte] mee instemt. Enige tijd later is gezien dat [medeverdachte 2] , nadat hij de lading in de Renault Kangoo en Volswagen Caddy heeft geladen, deze auto’s van het terrein heeft gereden. De Renault Kangoo en Volkswagen Caddy zijn vervolgens naar de Van Marwijk Kooystraat te Amsterdam gereden en gestopt ter hoogte van Shurgard. Op het moment dat vanuit de Kangoo dozen worden overgeladen in de Mercedes Benz, worden onder andere [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangehouden door het arrestatieteam.
Verklaring [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in zijn eerste verhoor bij de politie over die dag verklaard dat zij een aantal keren even snel bij elkaar zijn gekomen. Hij heeft die dag een telefoon en duidelijke instructies gekregen. Ook heeft hij van de mannen geld gekregen om bepaalde rekeningen te betalen voor het vervoer. [medeverdachte 2] is met de auto naar Schiphol gestuurd, maar eerst moest hij naar een bedrijf om dingen te tekenen, om te betalen en om een filmpje te bekijken zodat hij het terrein op mocht. [medeverdachte 2] wist waar hij heen moest nadat hij de vracht had opgehaald, omdat het op een papiertje was geschreven. De koerier die later is gekomen was een normale koerier, die was opgeroepen omdat de dozen niet in de auto van [medeverdachte 2] pasten. In latere verhoren heeft [medeverdachte 2] zijn verklaring aangevuld. Hij heeft verklaard dat hij [naam 6] heeft gevraagd wat hij moest invullen en dat hij hierover door [naam 6] is geïnstrueerd. Het probleem met het KvK-nummer kwam pas later. [naam 6] heeft hem dat doorgestuurd en hij heeft dat toen doorgemaild omdat dat van [naam 6] moest. De rechtbank begrijpt dat met [naam 6] verdachte [medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Tussenconclusie
Uit voornoemde kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] met de verscheper Tropiaquarium Hamburgo SA.S. uit Bogota (Colombia) en met de expediteur ZooLogistics contact heeft gehad en dat de zending met als vliegveld van vertrek genoemd Bogota in Colombia en als vliegveld van aankomst Amsterdam aan hem was gericht. Ook is gebleken dat [medeverdachte 2] om de zending in te klaren bij ZooLogistics een KvK-nummer heeft gegeven, een machtiging heeft getekend en de factuur heeft betaald. Hierna heeft [medeverdachte 2] de zending bij het KLM Dierenhotel afgehaald en van het terrein gereden. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet. Dat niet bekend is geworden op welke wijze de cocaïne tussen de vissen is gekomen, door wie dat is gedaan, of hoe de coördinatie en financiering zijn geregeld, maakt volgens de rechtbank niet dat er hier slechts sprake zou kunnen zijn van zogenoemde verlengde invoer dan wel het verder vervoeren van de cocaïne.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen en dat die samenwerking is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Van medeplegen is niet alleen sprake bij vormen van gelijktijdig handelen, maar van medeplegen kan ook sprake zijn indien in de fase die voorafgaat aan het uitvoeren in afdoende mate blijkt van een gezamenlijk plan. Het is onder die omstandigheden niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de exacte gedragingen die in een eerder stadium of later in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
[medeverdachte 3] heeft via de e-mail contact gelegd met de verscheper van de lading. Tussen de vier verdachten is gedurende de dag steeds contact via de telefoon [verdachte] heeft aan het begin van de dag een telefoon gegevens aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] verklaart dat hij stap voor stap aanwijzingen kreeg van wat hij moest doen. Dit blijkt ook uit telefoon- en OVC-gesprekken. Hij had contact met [medeverdachte 3] over het KvK-nummer ten behoeve van de inklaring. [medeverdachte 1] heeft de opslagplaats geregeld bij Shurgard. Door [verdachte] en [medeverdachte 1] werd geregeld dat er nog een koerier kwam om de vele dozen te kunnen vervoeren naar de van Marwijk Kooystraat. Op het moment dat de inklaring een feit is, is er tussen verdachten contact dat “het” gelukt is. Ook worden er door [verdachte] en [medeverdachte 1] opmerkingen gemaakt over de logistiek en de toekomst.
Het geheel van voornoemde handelingen toont een proces van handelen dat op elkaar aansluit en dat is gericht op het laten slagen van de inklaring en daarmee de feitelijke invoer en het veilig stellen van de cocaïne en dat eindigtop de locatie die eerder die ochtend is afgesproken. Met andere woorden: deze feitelijke handelingen tonen een gezamenlijke uitvoering die vooraf moet zijn afgestemd.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de rol van verdachte van zodanig gewicht is geweest dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 4 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf korter dan twee jaren op te leggen.
Hij heeft met een beroep op artikel 359a wetboek van strafvoering (Sv) aangevoerd dat bij het opstellen van het proces-verbaal waarmee het onderzoek is gestart de artikelen 30-34 en 152 Sv zijn geschonden. In dat proces-verbaal staat ten onrechte dat uit een ander onderzoek startinformatie is verstrekt, terwijl er slechts sprake was van één onderzoek en het openbaar ministerie kennelijk op deze onrechtmatige wijze informatie aan de verdediging heeft willen onthouden. Dit moet een straf verlagende invloed te hebben. Ten aanzien van de ernst van het feit geldt dat in dit geval geen sprake is geweest van gewelddadigheden. Ook heerst in Nederland een gedoogbeleid ten aanzien van het gebruik van cocaïne, dat in contrast staat met de straf wanneer een verdachte aan de vraag naar verdovende middelen voldoet. Verder heeft de raadsman – onder verwijzing naar jurisprudentie – erop gewezen dat de eis van de officier van justitie niet spoort met de straffen die worden opgelegd in zaken waarin het gaat om de invoer veel grotere hoeveelheden cocaïne.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De partij zal bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Daarnaast vertegenwoordigen enkele kilo’s cocaïne een grote straatwaarde. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig vergrijp en het kan niet anders dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding, anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor het invoeren van harddrugs met een gewicht tussen de 6.000 en 7.000 gram geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden. De rechtbank heeft dit als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het strafblad van verdachte van 22 januari 2020 – waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten – heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
Ter terechtzitting heeft verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij inkomen geniet vanuit zijn bedrijven in die in Zuid-Amerika zijn gevestigd. Verdachte heeft een vrouw en kind, maar zijn thuissituatie is momenteel lastig gelet op deze strafzaak tegen verdachte en een andere zaak waarvoor hij inmiddels is gedagvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een straf zoals door de officier van justitie is geëist rechtvaardigt. De rechtbank heeft vervolgens gekeken naar de rol die verdachte bij de invoer heeft gehad. Verdachte heeft die dag een coördinerende rol gehad. Zo is verdachte aanwezig geweest bij de verschillende ontmoetingen die dag en heeft hij zich steeds in de nabijheid van medeverdachten bevonden. Ook heeft hij zowel voorafgaand, tijdens, als na de inklaring en het afhalen van de zending, telefonisch contact met de medeverdachten gehad, waartoe hij, zoals al benoemd, eerder die ochtend een telefoon aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verschaft. Met deze ontmoetingen en het telefonisch contact heeft verdachte zich actief bemoeid met het inklaren en afhalen van de zending. Zo heeft verdachte bij [medeverdachte 2] geverifieerd of de problemen ten aanzien van het KvK-nummer waren opgelost en heeft hij [medeverdachte 2] instructies gegeven. Op aangeven van [medeverdachte 2] dat de zending niet in zijn auto zou passen, heeft verdachte een extra koerier geregeld, zodat alle dozen konden worden veiliggesteld. Ook heeft hij met [medeverdachte 1] besproken van welke dozen de administratie dient te worden bijgehouden met het oog op de toekomst. Gelet op voornoemde is gebleken dat verdachte bekend was met de details van de zending cocaïne. Bovendien kan uit het nadenken over verbetermogelijkheden voor de toekomst enige kennis van het voortraject worden afgeleid
De rechtbank ziet geen noemenswaardig verschil in de zwaarte van de rol van verdachte en de medeverdachten. Evenmin is een verdeling ten aanzien van de opbrengst komen vast te staan. De rechtbank ziet in de rol van verdachte dan ook geen aanleiding om ten gunste van verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Ook in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie waar het gaat om invoer van veel grotere hoeveelheden cocaïne, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om ten gunste van verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
Hoewel de raadsman niet heeft voldaan aan de verzwaarde stelplicht, overweegt de rechtbank ten aanzien van het beroep op artikel 359a Sv ambtshalve als volgt. Van een schending van de verbaliseringsplicht zoals neergelegd in artikel 152 Sv is geen sprake geweest, nu voldoende duidelijk is dat er wel degelijk een ander onderzoek tegen verdachte liep, namelijk 13Krauwel. In het onderzoek 13 Krauwel staat een witwasverdenking centraal. Het huidige onderzoek 13Lostant is gericht op een verdenking in het kader van de Opiumwet. Voor zover de raadsman verder heeft bedoeld dat de procedure zoals neergelegd in artikelen 30-34 Sv is omzeild, stelt de rechtbank vast dat dit feitelijk onjuist is, omdat de raadsman een klacht bij de rechter-commissaris heeft neergelegd en hierop een beslissing heeft gekregen. De rechtbank ziet in het verweer van de raadsman dan ook geen reden om strafvermindering toe te passen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 Geld Euro 520.00 5803196 Dat IBG: 06-09-2019
3 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 5802543 met snoer
4 1.00 STK Niet te definiëren goederen 5802455 hoes BQ
5 1.00 STK Doos 5802550 transportbox
6 1.00 STK Doos 5802549 transportbox 18
7 1.00 STK Doos 5802548 transportbox 17
8 1.00 STK Doos 5802546 (doos waarin verdomi vervoert)
9 1.00 STK Doos 5802389 doos 16
Voorwerpen 2 en 4
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en dienen daarom aan hem te worden teruggegeven.
Voorwerpen 3, 5, 6, 7, 8 en 9
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het beslag en gelast de teruggaveaan verdachte van:
2 Geld Euro 520.00 5803196 Dat IBG: 06-09-2019
4 1.00 STK Niet te definiëren goederen 5802455 hoes BQ
Verklaart verbeurd:
3 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 5802543 met snoer
5 1.00 STK Doos 5802550 transportbox
6 1.00 STK Doos 5802549 transportbox 18
7 1.00 STK Doos 5802548 transportbox 17
8 1.00 STK Doos 5802546 (doos waarin verdomi vervoert)
9 1.00 STK Doos 5802389 doos 16
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.