ECLI:NL:RBAMS:2020:1903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
13/730035-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het invoeren van cocaïne via Schiphol

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 44-jarige man, die op 4 september 2019 samen met anderen ongeveer 9 liter vloeistof met daarin 6,6 kilo cocaïne heeft ingevoerd op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het overtreden van de Opiumwet. Tijdens de zittingen op 27 februari en 26 maart 2020 was de verdachte aanwezig. De officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken, geconcludeerd dat de verdachte actief betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals aanbevolen door de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730035-19 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2020 en 26 maart 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Plas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen op 4 september 2019 heeft schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland, dan wel het vervoeren of aanwezig hebben van 6,66 kilogram cocaïne.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 4 september 2019 zijn verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden, waarbij in de auto’s dozen met daarin zakken met levende vissen en vloeibare cocaïne zijn aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 2] – die zich in de nabijheid bevond – is later die avond aangehouden. Tijdens het vervolgonderzoek is ook medeverdachte [medeverdachte 3] in beeld gekomen. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij de invoer van cocaïne betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het laste gelegde, nu sprake is geweest van een intensieve samenwerking – gericht op het opzettelijk binnen Nederlands grondgebied brengen van een hoeveelheid cocaïne – zodat van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het medeplegen van de – verlengde – invoer van de cocaïne, omdat de gedragingen van verdachte onvoldoende zijn om van medeplegen te kunnen spreken. Verdachte heeft geen rol gehad in het voortraject. Zijn gedragingen zijn verricht nadat de drugs binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Invoer cocaïne
Op de [straatnaam] te [plaats] zijn op 4 september 2019 tijdens de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten in de Mercedes en de Renault Kangoo 41 dozen aangetroffen met daarin plastic zakken met levende tropische vissen. In 5 van de dozen was onder de plastic zak met levende vissen een dubbele bodem aangebracht door een tweede laag plastic aan te brengen. Hierdoor is een ruimte ontstaan waarin een gelige vloeistof aanwezig was. Deze vloeistof is getest en bleek cocaïne te bevatten. In de Renault Kangoo zijn verder nog schriftelijke bescheiden aangetroffen, waaronder een Air Waybill. Uit de Air Waybill is gebleken dat de zending afkomstig was van Tropiaquarium Hamburgo SA.S. (Bogota, Colombia) en dat de zending van de 41 dozen was bestemd voor [naam bedrijf] ter attentie van [medeverdachte 3] . De expediteur blijkt te zijn ZooLogistics BV, met als adres [adres 1] en als contactpersoon staat vermeld [naam contactpersoon] . [naam contactpersoon] – zijnde een medewerker van ZooLogistics, betrokken bij de administratieve inklaring van goederen levende have op Schiphol – heeft verklaard dat hij per e-mail en telefoon contact heeft gehad met [medeverdachte 3] , die informeerde naar de import van siervissen. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat hij een e-mailadres heeft aangemaakt en dat hij een bestelling moest plaatsen. Vervolgens heeft [naam contactpersoon] in augustus 2019 van verscheper Hamburgo Tropiaauarim een factuur, vluchtgegevens, de grootte van de lading en een gezondheidsverklaring van de vissen ontvangen. [naam contactpersoon] heeft [medeverdachte 3] hierop gevraagd om een BTW-nummer en een machtiging van directe vertegenwoordiging, omdat dit voor de inklaring van de zending nodig is. Via de verscheper heeft [naam contactpersoon] als nieuw contactpersoon de naam van [medeverdachte 1] doorgekregen. Na telefonisch contact met [medeverdachte 1] heeft [naam contactpersoon] een machtiging ontvangen, die niet goed bleek te zijn ingevuld. [naam contactpersoon] heeft [medeverdachte 1] daarom bij hem uitgenodigd om de machtiging in te vullen en de betaling voor de inklaring te voldoen. [medeverdachte 1] is gekomen om de machtiging te ondertekenen en heeft [naam contactpersoon] ook een BTW-nummer doorgegeven. Dit BTW-nummer bleek echter niet op naam van Aquafauna of [medeverdachte 3] te staan. Hierop heeft [medeverdachte 1] [naam contactpersoon] een foto - die kennelijk van [medeverdachte 3] was verkregen - getoond met een KvK-uitdraai. Vervolgens is het geld voor de inklaring contant betaald door [medeverdachte 1] , waarna de vrijwaring is gegeven van de lading vanuit het KLM Dierenhotel.
De verklaring van [naam contactpersoon] wordt op verschillende manieren ondersteund in het dossier. Zo zijn
op 4 september 2019 observaties gedaan en zijn telefoons uitgelezen die onder de verschillende medeverdachten in beslag zijn genomen. Ter verduidelijking van wie met wie contact heeft gehad op verschillende momenten heeft de rechtbank eerst het volgende vastgesteld.
Onderzoek telefoons
Onder verdachte en zijn medeverdachten zijn telefoons inbeslaggenomen. Deze telefoons zijn uitgelezen door een verbalisant. Hieruit heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte] – ook wel [bijnaam 1] , [bijnaam 2] en [bijnaam 3] genoemd (hierna: [verdachte] ) – gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer] . [medeverdachte 3] – die ook wel [bijnaam 4] , [bijnaam 5] en [bijnaam 6] wordt genoemd (hierna: [medeverdachte 3] ) – maakte gebruik van het telefoonnummer [nummer] . [medeverdachte 1] maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer] (Nokia) en [nummer] (Iphone) en [medeverdachte 2] – ook wel [bijnaam 7] of [bijnaam 8] genoemd (hierna: [medeverdachte 2] )– maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer] (Nokia) en [nummer] (Samsung). Verdachte en de medeverdachten komen voor in elkaars telefoon.
Observatie, OVC en telefoongegevens
Uit – onder andere – de combinatie van de observatie, de afgeluisterde gesprekken en de telefoongegevens, is ten aanzien van het handelen van verdachte en zijn medeverdachten op 4 september 2019 het volgende gebleken. Verdachte is op die ochtend aanwezig geweest bij ontmoetingen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook heeft verdachte telefoonverkeer met [medeverdachte 2] gehad over het regelen van een bus en met ene [naam 1] over het regelen van een opslagplaats. Hierna is gezien dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] langsgaat op het adres van [naam 1] . Nadat [medeverdachte 1] van [naam 1] een bericht met de tekens * [tekens] # heeft ontvangen, is tijdens de observatie gezien dat verdachte en [medeverdachte 1] naar de [straatnaam] te [plaats] rijden. Uit de door [naam 2] verstrekte gegevens is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 1] de code hebben gebruikt die behoort bij opslagbox [nummer] , die wordt gehuurd door [naam 1] . Deze box is doorzocht. Hierbij zijn goederen aangetroffen waarvan het verbalisant ambtshalve bekend is dat die kunnen worden gebruikt voor de extractie, kristallisatie en het drogen en versnijden van cocaïne. Bij de observatie is op 4 september 2019 op de [straatnaam] te [plaats] vervolgens gezien dat [medeverdachte 2] zich bij verdachte en [medeverdachte 1] heeft aangesloten. In het OVC gesprek in de Volkswagen Golf is vervolgens te horen dat [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] informeert of er genoeg ruimte is, dat [medeverdachte 1] heeft bevestigd. Ook geeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] instructies waar [medeverdachte 1] heen moet en dat [medeverdachte 1] het moet aflossen op de plek waar zij zich op dat moment bevinden. Vervolgens is [medeverdachte 1] weggereden in de Renault Kangoo en zijn [medeverdachte 2] en verdachte samen weggereden in de Volkswagen Golf. Uit het OVC gesprek in de Volkswagen Golf kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] en verdachte spreken over dat alles er vandaag uit komt. Vervolgens spreken zij over koeriers die dozen kunnen halen en dat ze dat in de toekomst moeten gaan organiseren. Door het observatieteam is vervolgens gezien dat [medeverdachte 1] naar Zoologistics is gegaan, waarna hij richting het KLM Dierenhotel is gereden. Ondertussen heeft steeds telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] en verdachte in de Volkswagen Golf anderzijds plaatsgevonden. Hierbij is onder meer besproken dat [medeverdachte 1] de factuur heeft betaald en dat hij de zending op een andere locatie kan gaan afhalen. Ook kan worden afgeleid dat er een probleem is met een andere man die kennelijk niet is gekomen, waardoor [medeverdachte 1] alleen is. Door verdachte wordt gezegd: “laat hem de juiste dozen pakken en maken dat hij daar weg komt”. [medeverdachte 2] en verdachte bespreken hierop in de Volkswagen Golf dat zij het niet onnodig in handen willen houden, dat ze het moeten veiligstellen en dat ze moeten bepalen hoe ze dat doen. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] een telefoonnummer ontvangen dat in gebruik blijkt te zijn bij XP Koeriers. Uit de TomTom die op het OVC-gesprek te horen is, blijkt ondertussen dat de Volkswagen Golf in de omgeving van de Renault Kangoo rijdt. Uit de telefoongegevens is gebleken dat [medeverdachte 1] vervolgens wederom heeft gebeld met [medeverdachte 2] , om door te geven dat het er waarschijnlijk niet in gaat passen en dat ze die andere koerier nodig hebben. Bij de observatie is later gezien dat de Kangoo het terrein van KLM Cargo is opgereden en is gestopt bij het KLM Animal Hotel, waar [medeverdachte 1] de lading in de Kangoo en een Volkswagen Caddy met het opschrift XP Koeriers heeft geladen. Ondertussen wordt in de Volkswagen Golf tussen [medeverdachte 2] en verdachte besproken dat verdachte ene Enano aan het werk zal gaan zetten. Over deze werkwijze zegt verdachte later nog tegen [medeverdachte 2] dat hij gerust kan wezen, dat verdachte Enedo allemaal echt duidelijk zal uitleggen waar dat allemaal voor is, gezien de overige inhoud van de gesprekken kennelijk doelend op aceton. Verdachte vraagt [medeverdachte 2] om hem af te zetten bij zijn moeder die hij heeft gebeld om hem op te halen. Daar wachten zij dan op [medeverdachte 1] en dan zullen zij het er samen uit halen. [medeverdachte 2] benadrukt dat van doos 15 dient te worden doorgegeven of die wel of niet nat was. Verdachte reageert dat van de belangrijke dozen moet worden opgeschreven of er wel of niet dode vissen in zitten als logistiek voor de toekomst. Verdachte stelt voor om de vijf dozen naar het huis van zijn moeder te brengen, waar [medeverdachte 2] mee instemt. Enige tijd later is gezien dat [medeverdachte 1] , nadat hij de lading in de Renault Kangoo en de Volkswagen Caddy heeft geladen, deze auto’s van het terrein heeft gereden. De Renault Kangoo en de Volkswagen Caddy zijn vervolgens naar de [straatnaam] te [plaats] gereden en gestopt ter hoogte van [naam 2] . Op het moment dat vanuit de Kangoo dozen worden overgeladen in de Mercedes Benz, worden onder andere [medeverdachte 1] en verdachte aangehouden door het Arrestatieteam.
Verklaring [medeverdachte 1]
heeft in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat zij een aantal keren even snel bij elkaar zijn gekomen. Hij heeft die dag een telefoon en duidelijke instructies gekregen. Ook heeft hij van de mannen geld gekregen om bepaalde rekeningen te betalen voor het vervoer. [medeverdachte 1] is met de auto naar Schiphol gestuurd, maar eerst moest hij naar een bedrijf om dingen te tekenen, om te betalen en om een filmpje te bekijken zodat hij het terrein op mocht. [medeverdachte 1] wist waar hij heen moest nadat hij de vracht had opgehaald, omdat het op een papiertje was geschreven. De koerier die later is gekomen was een normale koerier, die was opgeroepen omdat het niet in de auto van [medeverdachte 1] paste. In latere verhoren heeft [medeverdachte 1] zijn verklaring aangevuld. Hij heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] heeft gevraagd wat hij moest invullen en dat hij hierover door [medeverdachte 3] is geïnstrueerd. Het probleem met het KvK-nummer kwam pas later. [medeverdachte 3] heeft hem dat doorgestuurd en hij heeft dat toen doorgemaild omdat dat van [medeverdachte 3] moest. De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] verdachte [medeverdachte 3] bedoeld.
Tussenconclusie
Uit voornoemde kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] met de verscheper Tropiaquarium Hamburgo SA.S. uit Bogota (Colombia) en met de expediteur ZooLogistics contact heeft gehad en dat de zending met als vliegveld van vertrek genoemd Bogota in Colombia en als vliegveld van aankomst Amsterdam aan hem was gericht. Ook is gebleken dat [medeverdachte 1] om de zending in te klaren bij ZooLogistics een KvK-nummer heeft gegeven, een machtiging heeft getekend en de factuur heeft betaald. Hierna heeft [medeverdachte 1] de zending bij het KLM Dierenhotel afgehaald en van het terrein gereden. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet.
Medeplegen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de gedragingen van verdachte slechts zijn verricht nadat de drugs al zijn ingevoerd en dat verdachte geen rol heeft gehad in het voortraject en dat van medeplegen van het invoeren van cocaïne daarom geen sprake is. Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ ruim moet worden geïnterpreteerd. Daaronder wordt namelijk ook begrepen: ‘elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.’ Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen en dat die samenwerking is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Van medeplegen is niet alleen sprake bij vormen van gelijktijdig handelen, maar van medeplegen kan ook sprake zijn indien in de fase die voorafgaat aan het uitvoeren in afdoende mate blijkt van een gezamenlijk plan. Het is onder die omstandigheden niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte zelf alle handelingen heeft verricht. Uit de hiervoor beschreven gang van zaken is gebleken van een gezamenlijk plan.
De rechtbank heeft bij de vraag of sprake is geweest van medeplegen allereerst de verklaring van verdachte in aanmerking genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het om cocaïne ging en dat hij helpend zou zijn in de zin dat zij iemand misten wat zijn broertje heeft gedaan. Er werd gebruik gemaakt van zijn Nederlandse uiterlijk. Verdachte heeft verder verklaard dat hij een opslagplaats heeft geregeld. Hiervoor is hij naar [naam 2] gegaan om te kijken of de dozen er bij konden. In totaal moest verdachte vijf dozen afgeven, waarvan de nummers aan hem zijn doorgegeven. Verdachte heeft verder opgemerkt dat in de taps te lezen valt dat op belangrijke momenten aan hem werd verteld hoe of wat. Ook was volgens verdachte al langer bekend dat die dag er aan zou komen en hij heeft verklaard dat hij dozen heeft overgeladen.
De rechtbank leidt uit voornoemde verklaring af dat verdachte en zijn medeverdachten allemaal een bepaalde rol hebben gespeeld bij invoer van de cocaïne. Zo is uit de verklaring van verdachte over zijn rol gebleken dat hij een opslagplaats moest regelen en dat hij vijf dozen zou overdragen. Uit de observaties is verder naar voren gekomen dat verdachte aanwezig is geweest bij de verschillende ontmoetingen die dag en dat hij zich steeds in de nabijheid van medeverdachten heeft bevonden. Ook heeft hij zowel voorafgaand, tijdens, als na de inklaring en het afhalen van de zending, telefonisch contact met de medeverdachten gehad. Hiermee heeft verdachte zich actief bemoeid met het inklaren en afhalen van de zending. Uit de OVC-gesprekken is verder gebleken dat verdachte de dozen met daarin cocaïne verder zou vervoeren in de auto van zijn moeder en dat hij mensen aan het werk zou zetten. Hiermee is sprake van het binnen het grondgebied van Nederland brengen zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet. De verdachte heeft niet slechts handelingen verricht nadat de drugs binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Zo heeft verdachte zijn broer [medeverdachte 1] bij de invoer betrokken omdat zijn medeverdachten iemand met een Nederlands uiterlijk misten om de zending in te klaren. Ook kan uit de OVC-gesprekken worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van zeer veel details uit het voortraject. Zo wist hij bijvoorbeeld in hoeveel dozen cocaïne zat, op welke wijze deze was verpakt en wat moest worden gedaan om uiteindelijk de cocaïne te verkrijgen. Bovendien is door verdachte met [medeverdachte 2] nagedacht over verbetermogelijkheden voor de toekomst, waaruit enige kennis van het voortraject kan worden verondersteld. Uit voornoemde blijkt dat sprake is geweest van een samenwerking gericht op het laten slagen van de inklaring, en daarmee het invoeren, en het veilig stellen van de cocaïne. Het geheel van voornoemde handelingen toont een proces van handelen dat op elkaar aansluit en dat is gericht op het laten slagen van de inklaring en het veilig stellen van de cocaïne en dat exact eindigt op de locatie die eerder die ochtend is afgesproken. Met andere woorden: deze feitelijke handelingen tonen een gezamenlijke uitvoering die vooraf moet zijn afgestemd.
Gelet op voornoemde is de rechtbank – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, waarbij de rol van verdachte van zodanig gewicht is geweest dat wettig en overtuigend bewezen kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 4 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van verdachte, de geringe hoeveelheid ingevoerde cocaïne, en de amateuristische wijze waarop dat is gebeurd. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen onder de twee jaren – waarvan een deel voorwaardelijk –, dan wel een gevangenisstraf van langere duur met een groot voorwaardelijk deel, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in verhouding dient te staan tot die van de medeverdachten. Door aan het voorwaardelijke deel de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd te verbinden, wordt recht gedaan aan de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De partij zal bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Daarnaast vertegenwoordigen enkele kilo’s cocaïne een grote straatwaarde. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig vergrijp en het kan niet anders dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding, anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor het invoeren van harddrugs met een gewicht tussen de 6.000 en 7.000 gram geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden. De rechtbank heeft dit als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het strafblad van verdachte van 22 januari 2020 – waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten – heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 11 december 2019. Hierin staat dat bij verdachte – vanuit een belaste jeugd – sprake is van PTSS-problematiek, impulsiviteit en middelengebruik. Verdachte heeft het ten laste gelegde begaan vanwege zijn financiële situatie. Hij heeft schulden en geen werk, dagbesteding of eigen huisvesting. Verder is bij verdachte sprake van een licht pro criminele houding. Deze houding en zijn impulsiviteit staan vermoedelijk in relatie met zijn emotionele welzijn. De reclassering heeft verder gerapporteerd dat verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan toezicht en behandeling. Ook heeft hij een goede relatie met zijn gezin, is hij sociaalvaardig en heeft hij inzicht in zijn problematiek. Het recidiverisico is door de reclassering als gemiddeld ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om – indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht – aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, ambulante behandeling en een locatiegebod met elektronische controle geadviseerd.
Ter terechtzitting zijn de persoonlijke omstandigheden door verdachte toegelicht. Verdachte herkent zich in voornoemde problematiek en hij heeft de wens uitgesproken om de ingezette behandeling voor zijn PTSS-problematiek te kunnen voortzetten.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een straf zoals door de officier van justitie is geëist, rechtvaardigt. De rechtbank heeft vervolgens gekeken naar de rol die verdachte bij de invoer heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij het invoeren van de cocaïne. Hij heeft gefungeerd als contactpersoon tussen verschillende medeverdachten, hij heeft een opslagplaats geregeld, en hij heeft dozen overgeladen. De rechtbank ziet geen noemenswaardig verschil in de zwaarte van de rol van de verschillende verdachten. Evenmin is een verdeling ten aanzien van de opbrengst komen vast te staan. De rechtbank ziet in de rol van verdachte dan ook geen aanleiding om ten gunste van verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
Met de raadsvrouw acht de rechtbank een reclasseringstoezicht en ambulante behandeling geïndiceerd, zodat wordt bijgedragen aan een oplossing voor de problematiek die bij verdachte speelt en om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Aan verdachte zal daarom ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank aan verdachte een groter voorwaardelijk deel opleggen dan door de officier van justitie geëist, daarbij rekening houdend met het feit dat verdachte, anders dan een medeverdachte aan wie een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, geen aanspraak zal kunnen maken op voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd., voorzover dat de meldplicht en de ambulante behandeling betreft. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatiegebod met elektronische controle als voorwaarden op te nemen.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
2 1.00 STK Zaktelefoon BQ 5802688
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
14 (veertien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte zich bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60 te Haarlem. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling wordt voortgezet, of start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
2 1.00 STK Zaktelefoon BQ 5802688
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.