ECLI:NL:RBAMS:2020:1897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
13/730037-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het invoeren van cocaïne via Schiphol

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een 32-jarige man, die op 4 september 2019 samen met anderen ongeveer 9 liter vloeistof met daarin 6,6 kilo cocaïne heeft ingevoerd op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het overtreden van de Opiumwet. Tijdens de zittingen op 27 februari en 26 maart 2020 was de verdachte aanwezig. De officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, heeft bewezenverklaring gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte slechts als koerier heeft gefungeerd en beperkte kennis had van de inhoud van de dozen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de invoer van cocaïne. De verdachte had kennis van de illegale lading en heeft actief bijgedragen aan de invoer door de zending in te klaren en de dozen te vervoeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de impact van de cocaïne op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730037-19 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2020 en 26 maart 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Polderman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen op 4 september 2019 heeft schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland, dan wel het vervoeren of aanwezig hebben van 6,66 kilogram cocaïne.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 4 september 2019 zijn verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden, waarbij in de auto’s dozen met daarin zakken met levende vissen en vloeibare cocaïne zijn aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 2] – die zich in de nabijheid bevond – is later die avond aangehouden. Tijdens het vervolgonderzoek is ook medeverdachte [medeverdachte 3] in beeld gekomen. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij de invoer van cocaïne betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het laste gelegde, nu sprake is geweest van een intensieve samenwerking – gericht op het opzettelijk binnen Nederlands grondgebied brengen van een hoeveelheid cocaïne – zodat van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – vrijspraak bepleit ten aanzien van de – verlengde – invoer van verdovende middelen, omdat verdachte beperkte wetenschap heeft gehad van de inhoud van de dozen waarin de verdovende middelen zaten. Verdachte heeft geen weet gehad van het voortraject, hij moet worden gezien als een koerier die de zending heeft afgehaald.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Invoer cocaïne
Op de [straatnaam] te [plaats] zijn op 4 september 2019 tijdens de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten in de Mercedes en de Renault Kangoo 41 dozen aangetroffen met daarin plastic zakken met levende tropische vissen. In 5 van de dozen was onder de plastic zak met levende vissen een dubbele bodem aangebracht door een tweede laag plastic aan te brengen. Hierdoor is een ruimte ontstaan waarin een gelige vloeistof aanwezig was. Deze vloeistof is getest en bleek cocaïne te bevatten. In de Renault Kangoo zijn verder nog schriftelijke bescheiden aangetroffen, waaronder een Air Waybill. Uit de Air Waybill is gebleken dat de zending afkomstig was van Tropiaquarium Hamburgo SA.S. (Bogota, Colombia) en dat de zending van de 41 dozen was bestemd voor [naam bedrijf] ter attentie van [medeverdachte 3] . De expediteur blijkt te zijn ZooLogistics BV, met als adres [adres 1] en als contactpersoon staat vermeld [naam contactpersoon] . [naam contactpersoon] – zijnde een medewerker van ZooLogistics, betrokken bij de administratieve inklaring van goederen levende have op Schiphol – heeft verklaard dat hij per e-mail en telefoon contact heeft gehad met [medeverdachte 3] , die informeerde naar de import van siervissen. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat hij een e-mailadres heeft aangemaakt en dat hij een bestelling moest plaatsen. Vervolgens heeft [naam contactpersoon] in augustus 2019 van verscheper Hamburgo Tropiaauarim een factuur, vluchtgegevens, de grootte van de lading en een gezondheidsverklaring van de vissen ontvangen. [naam contactpersoon] heeft [medeverdachte 3] hierop gevraagd om een BTW-nummer en een machtiging van directe vertegenwoordiging, omdat dit voor de inklaring van de zending nodig is. Via de verscheper heeft [naam contactpersoon] als nieuw contactpersoon de naam van [verdachte] doorgekregen. Na telefonisch contact met [verdachte] heeft [naam contactpersoon] een machtiging ontvangen, die niet goed bleek te zijn ingevuld. [naam contactpersoon] heeft [verdachte] daarom bij hem uitgenodigd om de machtiging in te vullen en de betaling voor de inklaring te voldoen. [verdachte] is gekomen om de machtiging te ondertekenen en heeft [naam contactpersoon] ook een BTW-nummer doorgegeven. Dit BTW-nummer bleek echter niet op naam van [naam bedrijf] of [medeverdachte 3] te staan. Hierop heeft [verdachte] aan [naam contactpersoon] een foto - die kennelijk van [medeverdachte 3] was verkregen - getoond met een KvK-uitdraai. Vervolgens is het geld voor de inklaring contant betaald door [verdachte] , waarna de vrijwaring is gegeven van de lading vanuit het KLM Dierenhotel.
De verklaring van [naam contactpersoon] wordt op verschillende manieren ondersteund in het dossier. Zo zijn
op 4 september 2019 observaties gedaan en zijn telefoons uitgelezen die onder de verschillende medeverdachten in beslag zijn genomen. Ter verduidelijking van wie met wie contact heeft gehad op verschillende momenten heeft de rechtbank eerst het volgende vastgesteld.
Onderzoek telefoons
Onder verdachte en zijn medeverdachten zijn telefoons inbeslaggenomen. Deze telefoons zijn uitgelezen door een verbalisant. Hieruit heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 1] – ook wel [bijnaam 1] , [bijnaam 2] en [bijnaam 3] genoemd (hierna: [medeverdachte 1] ) – gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer] . [medeverdachte 3] – die ook wel [bijnaam 4] , [bijnaam 5] en [medeverdachte 3] wordt genoemd (hierna: [medeverdachte 3] ) – maakte gebruik van het telefoonnummer [nummer] . [verdachte] maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer] (Nokia) en [nummer] (Iphone) en [medeverdachte 2] – ook wel [bijnaam 6] of [bijnaam 7] genoemd (hierna: [medeverdachte 2] )– maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer] (Nokia) en [nummer] (Samsung).
Observaties, OVC-gesprekken en telefoongegevens
Uit observaties, OVC-gesprekken en de telefoongegevens die zijn uitgelezen, is gebleken dat er de ochtend van 4 september 2019 al vroeg telefonisch contact is geweest tussen verdachte en medeverdachten. Bij de observatie is op de [straatnaam] te [plaats] gezien dat [verdachte] bij [medeverdachte 2] in de Volkswagen Golf is gestapt, waarna op het OVC-gesprek te horen is dat [medeverdachte 2] bij [verdachte] informeert of hij is gebeld door ‘die man’. [verdachte] reageert hierop dat hij is gebeld en dat hij het KvK-nummer heeft doorgegeven, maar dat is gezegd dat het een andere BV betreft. Hierop heeft [verdachte] desgevraagd het KvK-uittreksel doorgemaild. Ook blijkt uit dit gesprek dat [medeverdachte 2] aan [verdachte] instructies geeft waar hij heen moet en waar de zending kan worden gelost. Door het observatieteam wordt vervolgens gezien dat [verdachte] naar Zoologistics is gegaan, waarna hij naar het KLM Dierenhotel is gereden. Ondertussen heeft steeds telefonisch contact met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Volkswagen Golf plaatsgevonden. Hierbij is onder meer besproken dat [verdachte] de factuur heeft betaald en dat hij de zending op een andere locatie kan gaan afhalen. Ook kan worden afgeleid dat er een probleem is met een andere man die kennelijk niet is gekomen, waardoor [verdachte] alleen is. Hierop heeft [verdachte] van [medeverdachte 2] een telefoonnummer ontvangen. Uit de uitgelezen telefoongegevens van de Nokia van [verdachte] is gebleken dat hij vervolgens heeft gebeld met het mobiele nummer dat hij van [medeverdachte 2] heeft gekregen, dat in gebruik blijkt te zijn bij XP Koeriers. Hierna heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , waarbij te horen is dat [verdachte] zegt dat hij naar het dierenhotel moet komen, waarop [medeverdachte 2] aangeeft die man te gaan vragen daar heen te rijden. Uit de TomTom die op het OVC-gesprek te horen is, blijkt dat de Volksagen Golf met daarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dan in de omgeving van de Renault Kangoo rijdt. Uit de telefoongegevens is verder gebleken dat [verdachte] weer heeft gebeld met [medeverdachte 2] . [verdachte] zegt dat het er waarschijnlijk niet in gaat passen en dat ze die andere koerier nodig hebben. Uit de observatie is gebleken dat de Kangoo ondertussen het terrein van KLM Cargo is opgereden en is gestopt bij het KLM Animal Hotel. Nadat de koerier is gearriveerd wordt [verdachte] weer gebeld door [medeverdachte 2] . Uit de OVC-opname is gebleken dat [medeverdachte 1] bij [verdachte] heeft benadrukt dat die man die daar is van niets weet. Kennelijk is [verdachte] zich daarvan bewust omdat vervolgens te horen is dat [medeverdachte 1] zegt: “A goed zo, scherp van je. Daar houden we van. Daar trainen we je op”. Enige tijd later is gezien dat [verdachte] , nadat hij de lading in de Renault Kangoo en de Volswagen Caddy heeft geladen, van het terrein heeft gereden. Hierna heeft [verdachte] telefonisch contact met zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] gehad. De Renault Kangoo en de Volkswagen Caddy zijn naar de [straatnaam] te [plaats] gereden en gestopt ter hoogte van Shurgard. Vanuit de Kangoo worden vervolgens dozen overgeladen in de Mercedes Benz. Op dat moment worden onder andere [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden door het arrestatieteam.
Verklaring [verdachte]
Verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de politie over die dag verklaard dat zij een aantal keren even snel bij elkaar zijn gekomen. Hij heeft die dag een telefoon en duidelijke instructies gekregen. Ook heeft hij van de mannen geld gekregen om bepaalde rekeningen te betalen voor het vervoer. [verdachte] is met de auto naar Schiphol gestuurd, maar eerst moest hij naar een bedrijf om dingen te tekenen, om te betalen en om een filmpje te bekijken zodat hij het terrein op mocht. [verdachte] wist waar hij heen moest nadat hij de vracht had opgehaald, omdat het op een papiertje was geschreven. De koerier die later is gekomen was een normale koerier, die was opgeroepen omdat het niet in de auto van [verdachte] paste. In latere verhoren heeft [verdachte] zijn verklaring aangevuld. Hij heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] heeft gevraagd wat hij moest invullen en dat hij hierover door [medeverdachte 3] is geïnstrueerd. Het probleem met het KvK-nummer kwam pas later. [medeverdachte 3] heeft hem dat doorgestuurd en hij heeft dat toen doorgemaild omdat dat van [medeverdachte 3] moest. [medeverdachte 3] heeft tegen [verdachte] gezegd dat [verdachte] moest tekenen omdat het anders allemaal niet kon doorgaan. De rechtbank begrijpt dat met [medeverdachte 3] verdachte [medeverdachte 3] wordt bedoeld. Verdachte had wel een vermoeden dat het niet zozeer om vissen ging en wist dat het geen zuivere koffie was.
Tussenconclusie
Uit voornoemde kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] met de verscheper Tropiaquarium Hamburgo SA.S. uit Bogota (Colombia) en met de expediteur ZooLogistics contact heeft gehad en dat de zending met als vliegveld van vertrek genoemd Bogota in Colombia en als vliegveld van aankomst Amsterdam aan hem was gericht. Ook is gebleken dat [verdachte] om de zending in te klaren bij ZooLogistics een KvK-nummer heeft gegeven, een machtiging heeft getekend en de factuur heeft betaald. Hierna heeft [verdachte] de zending bij het KLM Dierenhotel ingeladen en van het terrein gereden. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet.
Medeplegen
De raadsman heeft bepleit dat verdachte beperkte wetenschap heeft gehad van de inhoud van de dozen waarin de verdovende middelen zaten en dat verdachte – die geen weet heeft gehad van het voortraject – moet worden gezien als een koerier die de zending heeft afgehaald. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman niet. Gelet op de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij een vermoeden had dat het niet zozeer om vissen ging en dat hij wist dat het geen zuivere koffie was – heeft verdachte met zijn handelen op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dozen cocaïne zouden bevatten en dat deze door de gedragingen van verdachte binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Ook het standpunt van de raadsman dat verdachte als koerier moet worden gezien, deelt de rechtbank niet. Verdachte kan als medepleger van de invoer van cocaïne worden aangemerkt, als sprake was van bewuste en nauwe samenwerking en verdachte een wezenlijke bijdrage aan de invoer heeft gehad. De rechtbank heeft bij de beoordeling hiervan in aanmerking genomen dat verdachte op die dag aanwezig is geweest bij meerdere ontmoetingen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ook heeft hij zowel voorafgaand, tijdens, als na de inklaring en het afhalen van de zending, telefonisch contact met de medeverdachten gehad. Hiermee heeft hij de medeverdachten op de hoogte gehouden van zijn handelen en heeft hij overleg gehad ten aanzien van problemen die zich hebben voorgedaan. Zo is het probleem met betrekking tot het KvK-nummer opgelost in overleg met medeverdachte [medeverdachte 3] , heeft hij met [medeverdachte 2] een extra koerier geregeld omdat de dozen in de auto van verdachte niet zouden passen en is met [medeverdachte 1] gesproken over dat de koerier onwetend moest blijven. Doordat de zending door verdachte is ingeklaard en afgehaald is reeds gebleken dat verdachte een essentiële bijdrage heeft had bij de invoer van cocaïne.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de rol van verdachte van zodanig gewicht is geweest dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 4 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een langere proeftijd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ook is verdachte bereid een taakstraf te verrichten. De raadsman heeft de rechtbank verder verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de ondergeschikte rol en de psychische gesteldheid van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De partij zal bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Daarnaast vertegenwoordigen enkele kilo’s cocaïne een grote straatwaarde. Deze omstandigheden maken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een ernstig vergrijp en het kan niet anders dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding, anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor het invoeren van harddrugs met een gewicht tussen de 6.000 en 7.000 gram geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden. De rechtbank heeft dit als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het strafblad van verdachte van 22 januari 2020 – waaruit is gebleken dat verdachte in de laatste vijf jaar een keer eerder is veroordeeld voor een opiumdelict – heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 17 december 2019. Hierin staat dat bij verdachte risico’s zijn geconstateerd op het gebied van zijn sociale netwerk en familierelaties, zijn psychosociaal functioneren, zijn middelengebruik, zijn dagbesteding en zijn financiële situatie. In periodes van psychische instabiliteit is verdachte minder goed in staat om positieve keuzes te maken. Ten aanzien van het ten laste gelegde heeft de reclassering gerapporteerd dat het er op lijkt dat verdachte – in zo’n periode van psychische instabiliteit - onvoldoende weerstand heeft kunnen bieden aan zijn broer. Ook heeft het vooruitzicht dat verdachte er geld mee kon verdienen verdachte aangetrokken. Als beschermende aspecten heeft de reclassering gewezen op het toezichtkader bij verdachte en zijn gestarte behandeltraject bij de GGZ, in welke trajecten verdachte zich responsief heeft getoond. Daarnaast wordt verdachte vader en is hij voornemens een opleiding te starten. Door de reclassering is het recidiverisico als hoog ingeschat. De reclassering heeft daarom geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met zijn broer – medeverdachte [medeverdachte 1] – geadviseerd.
Ter terechtzitting zijn de persoonlijke omstandigheden door verdachte toegelicht. Verdachte heeft verklaard dat hij schulden heeft, waarvoor een bewindvoerder is benoemd. Het geld dat verdachte uit de erfenis van zijn moeder heeft verkregen, mag hij gebruiken om een opleiding te volgen. Verdachte kan zich niet vinden in het consult rechtspleging van M. van Berkel, psychiater, van 6 september 2019 waarin geen aanwijzingen werden gezien voor psychopathologie. Volgens verdachte is wel degelijk sprake van psychische problematiek.
De rechtbank kan, gelet op het consult rechtspleging, afgenomen 2 dagen na het gepleegde feit, en bij gebrek aan andere onderbouwing, geen verband leggen tussen verdachte zijn problematiek en het gepleegde feit.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zoals verzocht door de raadsman. De rechtbank heeft verdachte aangerekend dat hij als uitvoerder een wezenlijke en onmisbare bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne. Zo heeft verdachte getekend voor de inklaring van de dozen met daarin de cocaïne, heeft hij deze dozen in de auto’s geladen en heeft hij deze dozen bij Schiphol van het terrein gereden.
De rechtbank zal gelet hierop bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. In strafverlagende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat is gebleken dat verdachte kort voor de dag van de invoer bij het geheel is betrokken en geen organiserende rol heeft gehad. Verdachte was nodig vanwege zijn Nederlandse uiterlijk en hem moesten instructies worden gegeven. De opmerking van zijn broer: “A goed zo, scherp van je. Daar houden we van. Daar trainen we je op”, is in dit kader kenmerkend. De rechtbank zal daarom bij de strafoplegging bij verdachte tot een lagere straf komen dan de straffen die aan de medeverdachten zullen worden opgelegd.
Met de raadsman acht de rechtbank een reclasseringstoezicht en ambulante behandeling geïndiceerd, zodat wordt bijgedragen aan een oplossing voor de problematiek die bij verdachte speelt en om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Aan verdachte zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. De rechtbank zal gelet op de familierelatie de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 1] niet aan verdachte opleggen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de wezenlijke bijdrage aan het strafbare feit die verdachte naar het oordeel van de rechtbank heeft geleverd en daarom zal de rechtbank een hogere straf opleggen dan is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 1.00 STK Kassabon 5802936 met geschreven adres
3 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 5802702
4 1.00 STK Administratie 5802591 (in sealbag)
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte zich meldt binnen vijf werkdagen na de ondergane onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat verdachte zich laat behandelen door de Divisie Forensische Psychiatrie (DFP) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. . De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
2 1.00 STK Kassabon 5802936 met geschreven adres
3 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 5802702
4 1.00 STK Administratie 5802591 (in sealbag)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.