Beoordeling
5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
6. [gedaagde] betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Een loonvordering heeft echter naar haar aard een spoedeisend karakter, zodat het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd.
7. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] ingediende akte na de mondelinge behandeling van 20 februari 2020. Volgens [gedaagde] dient op basis van de reeds ingediende stukken en het verhandelde ter zitting van 20 februari 2020 te worden beslist. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de zaak was uitgeconcludeerd na afloop van de zitting van 20 februari 2020. Nu [gedaagde] echter in haar antwoordakte ook inhoudelijk heeft gereageerd op de akte van [eiseres] , ziet de kantonrechter geen aanleiding om de nadere akte van [eiseres] buiten beschouwing te laten, nu aan het beginsel van hoor en wederhoor geen afbreuk wordt gedaan. Zowel de akte van [eiseres] als de antwoordakte van [gedaagde] worden aan het procesdossier toegevoegd.
8. In de dagvaarding heeft [eiseres] afgifte van salarisspecificaties gevorderd vanaf november 2018. Ter zitting heeft [eiseres] deze vordering ingetrokken, omdat [gedaagde] deze salarisspecificaties voorafgaand aan de zitting had verstrekt. In haar nadere akte vordert [eiseres] alsnog afgifte van salarisspecificaties vanaf november 2018, omdat de reeds door [gedaagde] verstrekte specificaties onjuist zouden zijn. [gedaagde] zou stelselmatig te weinig uren hebben genoteerd. Uit haar werkroosters blijkt dat zij gemiddeld 43,16 uur per week heeft gewerkt, terwijl zij volgens haar salarisspecificaties slechts voor gemiddeld 28,87 uur per week salaris heeft ontvangen, aldus [eiseres] .
9. [gedaagde] heeft op haar beurt aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat [eiseres] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt waarom de verstrekte salarisspecificaties niet juist zouden zijn.
10. De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat de vordering tot afgifte van salarisspecificaties dient te worden afgewezen. [gedaagde] heeft deze specificaties reeds verstrekt en het had dan ook op de weg van [eiseres] gelegen om voldoende aannemelijk te maken dat deze specificaties onjuist zijn. De enkele niet onderbouwde stelling dat uit haar werkroosters blijkt dat zij meer uren heeft gewerkt dan op de salarisspecificaties staat vermeld, is daartoe onvoldoende.
Ontslag op 5 januari 2020
11. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] op 5 januari 2020 (rov. 1.4) ontslag heeft genomen en dat de arbeidsovereenkomst reeds op dat moment is geëindigd. [eiseres] heeft deze lezing van haar WhatsApp-bericht betwist. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar standpunt. In het WhatsApp-bericht van 5 januari 2020 schrijft [eiseres] dat zij geen schoonmaakwerkzaamheden meer wenst uit te voeren, maar wel andere werkzaamheden. Het bericht van [eiseres] is een bezwaar tegen de aard van de uit te voeren werkzaamheden en [gedaagde] had dit bericht niet zonder meer mogen opvatten als een ontslag van de zijde van [eiseres] . [gedaagde] had zich met redelijke zorgvuldigheid ervan moeten vergewissen of [eiseres] ontslag wenste te nemen. Nu hij dat heeft nagelaten, is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet is geëindigd op 5 januari 2020.
Loondoorbetaling tot en met 17 februari 2020
12. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet is geëindigd op 5 januari 2020, heeft er in ieder geval tot en met 17 februari 2020 een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaan. In beginsel dient [gedaagde] tot die datum dan ook het loon aan [eiseres] door te betalen. [gedaagde] meent dat zij hiertoe niet gehouden is, omdat [eiseres] zich, nadat zij zich op 10 januari 2020 heeft ziekgemeld, (telefonisch) onbereikbaar heeft gehouden. Ook de arbodienst heeft [eiseres] niet aangetroffen op haar twee adressen die bij [gedaagde] bekend zijn.
13. Dat zij onbereikbaar was nadat zij zich heeft ziekgemeld, heeft [eiseres] niet (expliciet) betwist. [eiseres] heeft ter zitting naar voren gebracht dat [gedaagde] de bedrijfsarts naar een adres heeft gestuurd waarvan [gedaagde] wist dat [eiseres] daar niet woonde.
14. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich na haar ziekmelding op 10 januari 2020 bereikbaar heeft gehouden voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft screenshots van uitgaande telefoongesprekken naar [eiseres] in het geding gebracht. Dat [eiseres] op deze telefoongesprekken heeft gereageerd, heeft zij niet gesteld. Of zij [gedaagde] haar juiste verblijfsadres heeft gegeven in verband met een bezoek van de bedrijfsarts is ook onduidelijk gebleven. Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] vooralsnog ingevolge artikel 7:629 lid 6 BW geen loon verschuldigd is over de periode dat [eiseres] onbereikbaar was na 10 januari 2020. Deze loonsanctie is echter niet eerder van kracht dan dat [gedaagde] [eiseres] hiervan op de hoogte heeft gebracht (artikel 7:629 lid 7 BW). Nu [gedaagde] [eiseres] bij WhatsApp-bericht van 25 januari 2020 (rov. 1.7) heeft medegedeeld dat haar loon wordt stopgezet/opgeschort, is [gedaagde] tot 25 januari 2020 het loon aan [eiseres] verschuldigd. Over de periode daarna, vanaf 25 januari 2020 tot en met 17 februari 2020, hoeft [gedaagde] vooralsnog geen loon aan [eiseres] te betalen. Het loon (niet: de afrekening vakantierechten) dat [gedaagde] reeds over de maand januari 2020 aan [eiseres] heeft betaald, strekt vanzelfsprekend in mindering op het bedrag dat hierna aan achterstallig loon wordt toegewezen.
Arbeidsovereenkomst na 17 februari 2020
15. Voor de periode na 17 februari 2020 is het de vraag of er nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat haar arbeidsovereenkomst na 16 november 2019 stilzwijgend is verlengd voor onbepaalde tijd. [gedaagde] stelt daarentegen dat partijen op 17 november 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben gesloten die middels een rechtsgeldige aanzegging op 17 februari 2020 is geëindigd.
16. Bij deze stand van zaken, waarbij de standpunten van partijen haaks op elkaar staan, kan niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld of er op dit moment nog een arbeidsovereenkomst bestaat. Daarvoor is nader onderzoek naar de feiten vereist, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Dit betekent dat, nog daargelaten dat reeds hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde] vooralsnog terecht het loon heeft opgeschort, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden geoordeeld dat de vordering tot doorbetaling van loon na 17 februari 2020 in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] , behoudens de loondoorbetaling tot 25 januari 2020, wordt afgewezen.
17. De wettelijke verhoging over het achterstallig loon over de periode vanaf 1 januari 2020 tot 25 januari 2020 is toewijsbaar en wordt gemaximeerd op 25%. De gevorderde wettelijke rente over het achterstallig loon en de wettelijke verhoging is ook toewijsbaar.
18. Gelet op de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.