ECLI:NL:RBAMS:2020:1858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/846037-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbranding van afval buiten een inrichting met gevolgen voor de omgeving

Op 4 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het verbranden van afval buiten een inrichting. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van het opzettelijk verbranden van elektriciteitskabels, een verfkwast en olieachtige vloeistoffen op of omstreeks 15 oktober 2018 in Nederland. Tijdens de zitting was de verdachte aanwezig en werd de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, besproken. Ook was er een vertegenwoordiger van de benadeelde partij, [naam bedrijf BV], aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging, gebaseerd op bewijsmiddelen waaronder bekennende verklaringen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren op, met een proeftijd van twee jaar, en motiveerde deze beslissing door te wijzen op de overlast die het verbranden van afval had veroorzaakt in de omgeving, waaronder rookoverlast en gezondheidsklachten bij medewerkers van een nabijgelegen bedrijf.

Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij behandeld. De rechtbank kende een bedrag van € 2.940,36 toe aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente, en verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, aangezien de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door het bewezen geachte feit was toegebracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en vond plaats op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846037-18
Datum uitspraak: 4 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 4 maart 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
Daarnaast is [persoon] namens de benadeelde partij [naam bedrijf BV] ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het verbranden van afval buiten een inrichting.
De tenlastelegging luidt dat verdachte: “op of omstreeks 15 oktober 2018 te [plaats] , althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, zich heeft ontdaan van elektriciteitskabels en/of een verfkwast en/of olie-achtige vloeistof(fen), althans van afvalstoffen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te verbranden.”

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit bewezen.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte, blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 15 oktober 2018 te [plaats] opzettelijk zich heeft ontdaan van elektriciteitskabels en een verfkwast en olie-achtige vloeistof(fen), door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te verbranden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met een proeftijd van 3 jaren.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Hierbij zijn de volgende omstandigheden meegewogen.
Verdachte heeft buiten afval in een ton verbrand. Hierdoor is rookoverlast ontstaan in de buurt. Het naastgelegen bedrijf moest ontruimd worden en een aantal medewerkers kreeg lichamelijke klachten. De rechtbank vindt dat verdachte had moeten weten dat hij niet zo maar afval kan verbranden en dat hij ook had moeten beseffen dat dit in de woon- en werkwijk tot overlast zou kunnen leiden.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte definitief stopt met het verbranden van afval in zijn tuin. Daarom is een flinke waarschuwing in de vorm van een voorwaardelijke straf passend.
De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van twee jaar opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van drie jaren op te leggen.

6.Vordering benadeelde partij

[persoon] vordert namens de benadeelde partij [naam bedrijf BV] € 63.033,73 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Er is daarnaast € 1,- aan immateriële schade gevorderd.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. De gevorderde kosten voor het vervangen van de luchtfilters en de geurbestrijding kunnen volgens de officier van justitie worden toegewezen exclusief BTW. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Tussen het verbranden van het afval door verdachte en het vervangen van de luchtfilters en de geurbestrijding bij [naam bedrijf BV], bestaat een causaal verband en de schade die daarmee verband houdt kan ook in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.940,36 (tweeduizend negenhonderdveertig euro en zesendertig cent) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam bedrijf BV], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.940,36 (tweeduizend negenhonderdveertig euro en zesendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten,
10.2
Wet milieubeheer.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam bedrijf BV]toe tot een bedrag van
€ 2.940,36 (tweeduizend negenhonderdveertig euro en zesendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam bedrijf BV] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam bedrijf BV] aan de Staat
€ 2.940,36 (tweeduizend negenhonderdveertig euro en zesendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2020.
[...]