Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 6 januari 2020, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Kielce, Polen, op 15 maart 2011. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en gedetineerd is in een Poolse detentieplaats.
De behandeling van de vordering vond plaats op 28 februari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.J. Woodrow, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de verzochte overlevering.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. In het EAB wordt melding gemaakt van een eerder vonnis van de Local Court in Kielce, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van vier jaren is opgelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling die tot het vonnis heeft geleid. Er was onduidelijkheid over de kennisgeving van de zitting aan de opgeëiste persoon en of hij een advocaat had gemachtigd.
Op basis van deze bevindingen heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, omdat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd en dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.