ECLI:NL:RBAMS:2020:1848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/752131-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 6 december 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 24 januari 2020 en 28 februari 2020, waarbij de detentieomstandigheden in Franse gevangenissen, met name in Nice en Fresnes, aan de orde kwamen.

Tijdens de zitting op 24 januari 2020 werd de termijn voor uitspraak verlengd, omdat de rechtbank meer tijd nodig had om de verzochte overlevering te beoordelen. Op 7 februari 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin zij de kwestie van de detentieomstandigheden in Frankrijk verder onderzocht. De verdediging stelde dat de overlevering in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank oordeelde echter dat op basis van garanties van de Franse autoriteiten er geen risico bestond op schending van deze rechten. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd daarom toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752131-19
RK nummer: 13/6944
Datum uitspraak: 13 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2019 door de
Deputy placed with the Prosecutor General with the Court of Appeal of Amiens(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 januari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Cuperus, advocaat te Heerenveen en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 7 februari 2020
Na het sluiten van de zitting op 24 januari 2020 is de rechtbank op de hoogte geraakt van een
Press Releasevan het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van
30 januari 2020 (hierna:
Press Release) op grond waarvan, naar het oordeel van de rechtbank, niet kan worden uitgesloten dat in Franse gevangenissen, waaronder in Nice en Fresnes, sprake is van een met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) strijdige situatie. Op 7 februari 2020 heeft de rechtbank bij tussenuitspraak het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde deze kwestie nader op zitting te kunnen bespreken.
Zitting 28 februari 2020
Op 28 februari 2020 heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek in gewijzigde samenstelling voortgezet. Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes,
de opgeëiste persoon en zijn waarnemend raadsvrouw mr. J.J.C. Engels. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Tussenuitspraak 7 februari 2020

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 7 februari 2020 waarin al is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de genoegzaamheid van het EAB, de ontvankelijkheid van de officier van justitie, de strafbaarheid van de feiten en het verweer met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Deze oordelen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van onderdeel e) van het EAB is als bijlage aan deze uitspraak gehecht, nu dit bij de tussenuitspraak van 7 februari 2020 achterwege is gebleven.

3.Detentieomstandigheden in Frankrijk

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. De
Press Releasegeldt niet uitsluitend voor de specifieke gevangenissen die daar worden genoemd, maar voor alle gevangenissen die zich op Frans grondgebied bevinden. Overlevering van de opgeëiste persoon naar Frankrijk is daarom strijdig met artikel 4 Handvest.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de garantie van
14 januari 2020 (met verduidelijking op 27 februari 2020) van de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de opgeëiste persoon geen sprake is van een risico op schending van
artikel 4 Handvest. De
Press Releaseverwijst naar een
pilot-judgementvan het EHRM betreffende een aantal specifieke gevangenissen, die zich onder meer bevinden in Nice en Fresnes. Volgens voornoemde garantie zal de opgeëiste persoon in het arrondissement van het Hof van Amiens worden geplaatst. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet wordt geplaatst in de gevangenissen die zich bevinden in Nice of Fresnes en ook niet in de gevangenissen waarvoor deze rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen.
Verder bestaan geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan het aannemelijk is geworden dat sprake is van een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in Franse detentie onmenselijk of vernederend zal worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 Handvest gewaarborgde grondrechten. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

5.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Deputy placed with the Prosecutor General with the Court of Appeal of Amiens(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 13 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.