Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en de invoer van en handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 februari 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman.
De verdediging voerde aan dat de bewijsstukken onvoldoende waren om de overlevering te rechtvaardigen, maar de rechtbank oordeelde dat de Belgische autoriteiten voldoende informatie hadden verstrekt om de verdenkingen te onderbouwen. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank stelde vast dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garantie van de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De uitspraak is gedaan door mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter, en mrs. M.T.C. de Vries en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.