In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, op 5 september 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1982, is in Nederland ingeschreven en wordt verdacht van strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 11 en 28 februari 2020. Tijdens de eerste zitting was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn. Tijdens de tweede zitting is het onderzoek hervat en zijn de officier van justitie en de opgeëiste persoon gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, waarbij is vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.