ECLI:NL:RBAMS:2020:1820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/659002-19 (A) en 13/210313-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen, vernieling en bedreiging met verbeurdverklaring en tenuitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde straffen

Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen van een geldbedrag van 22.000 euro en 5 Engelse pond, vernieling van een glas en een koelkast, en bedreiging van meerdere personen. De verdachte werd op 4 juli 2018 op heterdaad aangehouden, waarbij een aanzienlijk bedrag aan contanten werd aangetroffen. Tijdens de rechtszittingen op 9 november 2018 en 28 februari 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat het witwassen bewezen was, omdat de verdachte niet kon aantonen dat het geld een legale herkomst had. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig, vooral gezien de discrepantie tussen het aangetroffen bedrag en zijn legale inkomsten. Daarnaast werden de feiten van vernieling en bedreiging bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en het bewijs van de politie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht weken op, verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, wat leidde tot de beslissing om de gevorderde straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/659002-19 (A) en 13/210313-19 (B)
(ttz. gev.)
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboordedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 november 2018 en 28 februari 2020. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich ten aanzien van zaak A heeft schuldig gemaakt aan
1. Witwassen van een geldbedrag van 22.000 euro en 5 Engelse pond op 4 juli 2018;
Ten aanzien van zaak B is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Vernieling van een glas en een koelkast van [persoon 1] op 29 augustus 2019;
Bedreiging van [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] op 29 augustus 2019.
De tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde het in de negende regel vermelde
“435 biljetten”als
“436 biljetten”en het in de tiende regel vermelde
“21.950 euro”als
“22.000 euro”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Inleiding

Op 4 juli 2018 is verdachte ter zake van meerdere strafbare feiten op heterdaad aangehouden. Tijdens de insluitingsfouillering is bij verdachte een bedrag van 22.000 euro aan contanten aangetroffen. Op 29 augustus 2019 zouden een glas en een koelkast zijn vernield en zouden meerdere personen zijn bedreigd in een woning aan de [adres] . Volgens de melder van het incident was de dader, genaamd [verdachte] , weggereden op een motorscooter en had hij een helm met duivelsoren. Verdachte is even later in de omgeving van de plaats delict aangetroffen door twee politieambtenaren. De motorscooter en de helm van verdachte voldeden aan de omschrijvingen van de motorscooter en helm van de dader.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen in de procesdossiers kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle drie de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A:
Verdachte dient te worden vrijgesproken van witwassen, nu niet in rechte is vast te stellen dat het geld een illegale herkomst heeft. Aangezien verdachte met een concrete en aannemelijke verklaring over de herkomst van het geld is gekomen en vaststaat dat hij een forse som geld aan schadevergoeding heeft gekregen, geldt het normale uitgangspunt dat het Openbaar Ministerie moet bewijzen dat het geld afkomstig is van een strafbaar feit. Immers, op basis van het dossier kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het aangetroffen geld een legale herkomst heeft. Indien de rechtbank toch tot een veroordeling komt kan slechts schuldwitwassen van een deel van het bedrag, te weten 14.560,- euro, worden bewezen, aangezien is vast te stellen dat verdachte een bedrag aan uitkering heeft ontvangen wegens letselschade.
Ten aanzien van zaak B, feit 1 en 2:
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, omdat niet is vast te stellen dat verdachte degene is die aangeefster en haar echtgenoot als dader hebben beschreven. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaart dat de dader [verdachte] heet, maar heeft geen achternaam genoemd. Het kenteken van de scooter stond weliswaar op naam van verdachte, maar het is niet uit te sluiten dat iemand anders gebruik heeft gemaakt van zijn scooter, helemaal nu verdachte heeft verklaard zijn scooter aan de hele stad uit te lenen. De herkenning van verdachte door de politieambtenaar is niet te volgen. Het is onmogelijk om verdachte te herkennen op de stills uit het dossier. Ten aanzien van de bedreiging wordt geen enkele uitlating uit de tenlastelegging door twee of meer bewijsmiddelen ondersteund.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A:
Het ten laste gelegde feit – witwassen – is bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte werd in zijn jaszak een geldbedrag van 22.000,- euro aan contanten aangetroffen. Het fysiek vervoer van grote geldbedragen in contanten brengt aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich en verdachte was niet genoodzaakt, bijvoorbeeld om bedrijfs- of beroepsmatige redenen, grote contante geldbedragen voorhanden te hebben. Het is bovendien hoogst ongebruikelijk dat privépersonen grote contante geldbedragen voorhanden hebben, vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Het onder verdachte aangetroffen geld was verpakt in vijf enveloppen, en het was telkens gebundeld in stapeltjes van twintig biljetten van 50,- euro. De rechtbank stelt dan ook dat de feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag onder verdachte werd aangetroffen een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Van verdachte mocht dan ook worden verlangd dat hij een verklaring zou geven over de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft zo een verklaring afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2018. Hij heeft namelijk verklaard dat hij in 2014 een schadevergoeding van zevenduizend en drieduizend euro heeft gekregen, drie jaar lang een ziektewetuitkering heeft ontvangen, bij zijn ouders thuis heeft gewoond, waar hij niets hoefde te betalen, en dat hij het geld contant heeft opgenomen en heeft opgespaard. Dit geld had hij naar eigen zeggen drie dagen voor zijn aanhouding thuis opgehaald, omdat zijn vader had gezegd dat hij niet meer thuis mocht komen en hij het geld nodig had voor onderdak en voeding. Omdat de rechtbank deze verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld concreet en verifieerbaar achtte en niet op voorhand dusdanig onaannemelijk dat deze zonder meer ter zijde moest worden geschoven, heeft de rechtbank bij vonnis van 23 november 2018 geoordeeld dat nader onderzoek naar de verklaring van verdachte moest worden gedaan. Hoewel uit het nadere onderzoek volgt dat verdachte in juni en juli 2014 in totaal een bedrag van 13.000,- euro heeft ontvangen, kan het nadere onderzoek [1] de verklaring van verdachte niet onderbouwen.
Ten eerste is er een onverklaarbaar verschil tussen het contante geldbedrag van 22.000,- euro dat verdachte op zak had en het geld waarover hij blijkens het genoemde nadere onderzoek zou kunnen beschikken. Uit analyse van de banktransacties van verdachte blijkt namelijk dat verdachte in de onderzoeksperiode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2018 een contant geldbedrag van 14.056,- euro aan legale inkomsten tot zijn beschikking had. Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 februari 2020 zijn verklaring bijgesteld en opeens nieuwe inkomsten opgegeven, te weten ontvangen fooien en inkomsten uit autohandel. Deze nieuwe verklaring, die pas in een zeer laat stadium is gegeven, wijkt af van zijn eerdere verklaring en is bovendien niet concreet, verifieerbaar of onderbouwd, waardoor deze onaannemelijk is.
Ten tweede blijkt uit het nadere onderzoek dat verdachte in de onderzoeksperiode diverse uitgaven heeft gedaan, zoals de aankoop van een auto, het betalen van een boete en het huren van een hotelkamer. Daarnaast is het aannemelijk dat verdachte naast deze vastgestelde uitgaven, meerdere uitgaven heeft gedaan in de periode 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2018, zoals brandstofkosten, de aankoop van negen andere voertuigen die op zijn naam stonden en geld dat hij naar eigen zeggen aan zijn moeder gaf. Dit terwijl verdachte in het verleden meermaals heeft verklaard niet te kunnen rondkomen van zijn inkomen. Ten derde is het opmerkelijk dat er meerdere bedragen op de bankrekening van verdachte zijn gestort, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij zijn schulden laat oplopen en al zijn geld contant opneemt en opspaart, omdat hij banken niet vertrouwt. Ten vierde valt op dat uit het nadere onderzoek niet blijkt dat verdachte sinds de letselschade-uitkering in 2014 een maandelijkse ziektewetuitkering van 300,- euro per maand ontving. Op dit punt is de eerdere verklaring van verdachte dus ook onjuist. Er is geen legale inkomstenbron aan te wijzen die het bovengenoemd verschil, de contante stortingen en de uitgaven kunnen verklaren.
Nu verdachte, na het nadere onderzoek, de mogelijk legale herkomst van het geld niet aannemelijk heeft kunnen maken en de rechtbank de aanvullende verklaring van verdachte over zijn contante inkomsten als ongeloofwaardig terzijde schuift, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van 22.000,- euro en 5 Engelse pond
,zoals (na verbeterde lezing) ten laste is gelegd.
Ten aanzien van zaak B, feit 1 en 2:
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – de vernieling en de bedreiging – zijn beide bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster [persoon 1] heeft bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd over de vernieling van het glas, de beschadiging van de koelkast en de door verdachte geuite bewoordingen. Zij heeft daarbij ook de voornaam van verdachte genoemd. De verklaring van aangeefster wordt zowel ten aanzien van de vernieling als de bedreiging ondersteund door de verklaring van haar echtgenoot, getuige [persoon 2] en ten aanzien van de vernieling door de bevindingen van de politie ter plaatse. Dat deze betrokkenen over de geuite bedreigingen niet letterlijk gelijkluidend verklaren maakt niet dat in het geheel geen bedreiging bewezen kan worden verklaard. De dader is weggereden op een motorscooter die was voorzien van kenteken [kenteken] . Dit kenteken stond op naam van verdachte. Zowel deze motorscooter, als verdachte zijn kort na het incident in de omgeving van de plaats delict door twee politieambtenaren aangetroffen. Bovendien hoorden de politieambtenaren dat de bestuurder van de motorscooter een helm met duivelsoren had. Verdachte had een dergelijke helm vast en heeft ten overstaan van de politie verklaard dat dit zijn helm was [2] . Dat iemand anders zijn scooter zou hebben gebruikt blijkt uit niets en het had op de weg van verdachte gelegen deze enkele stelling nader te concretiseren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 4 juli 2018 te Amsterdam een hoeveelheid aan geld, namelijk vijf enveloppen met in
- envelop 1: 100 biljetten van 50 euro,
- envelop 2: 100 biljetten van 50 euro,
- envelop 3: 40 biljetten van 50 euro en een bankbiljet van 5 Engelse pond,
- envelop 4: 96 biljetten van 50 euro en 2 biljetten van 100 euro,
- envelop 5: 100 biljetten van 50 euro,
zijnde in totaal 436 biljetten van 50 euro, 2 biljetten van 100 euro en een biljet van 5 Engelse pond, een totaal geldbedrag van 22.000 euro en 5 Engelse pond, afkomstig uit enig misdrijf voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovengenoemd geld - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 29 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een glas heeft vernield en een koelkast heeft beschadigd, die toebehoorden aan een ander, te weten aan [persoon 1] ;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 29 augustus 2019 te Amsterdam
- [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je vermoorden en je man ook en je zoon ook", en
- [persoon 1] en [persoon 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door [persoon 1] en [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je gezicht kapot maken" en "Ik ga je buiten pakken",

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte moet voor de bewezen geachte feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken. Daarnaast moet het in beslag genomen geld worden verbeurd verklaard en moeten de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen worden toegewezen.
8.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet integraal worden vrijgesproken, maar indien de rechtbank aan de oplegging van een straf toekomt moet in strafverminderende zin worden meegewogen dat de politie aan verdachte heeft gevraagd van wie de motorscooter is, voordat aan verdachte de cautie was verleend. Daarnaast moet, voor zover wordt vrijgesproken van witwassen, het in beslag genomen geld worden teruggegeven aan verdachte en moeten de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen worden afgewezen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat zonder het wegsluizen van crimineel geld en/of verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een glas en beschadiging van een koelkast. Een dergelijk feit als dit brengt doorgaans naast onrustgevoelens financiële schade mee voor de eigenaren van de vernielde en beschadigde goederen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging. Dit soort feiten levert gevoelens van onrust, angst en onveiligheid op. Daar komt bij dat de bedreigingen op de openbare weg werden gedaan, zodat omwonenden hiervan getuige konden zijn. Dit kan leiden tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Uit het dossier blijkt dat aangeefster en haar man bang waren voor verdachte en dat zij vreesden dat verdachte hen of hun kinderen ook echt iets zou aandoen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de bedreiging kracht heeft bijgezet met een agressieve handeling, te weten het kapot gooien van een glas in de woning van de slachtoffers.
Blijkens het strafblad van verdachte van 6 februari 2020 is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder meer vernieling en bedreiging. De rechtbank ziet daarom geen reden om in strafverminderende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie en acht oplegging van de gevorderde straf passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. Geld Euro 21.800 G5597349
2. Geld euro 200.00 G5597350
3. Geld Euro 339.05 G5597721
4. Geld Buitenlands 5.47 GBP 5597351
Nu met betrekking tot de onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen het bewezen geachte witwassen is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Het bedrag van 339,05 euro zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevinden zich de op 13 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 13-654076-18 en 13-097695-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 november 2018 van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en het onherroepelijk geworden vonnis van 8 oktober 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van 225,00 euro subsidiair 4 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering telkens aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel en die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 63, 285, 350 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
witwassen
ten aanzien van zaak B, feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en beschadigen
ten aanzien van zaak B, feit2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
acht weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro 21.800 G5597349
2. Geld euro 200.00 G5597350
4. Geld Buitenlands 5.47 GBP 5597351
Beslist dat wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
3. Geld Euro 339.05 G5597721
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 23 november 2018 onder parketnummer 13-654076-18, namelijk een
gevangenisstrafvan
vijf maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 8 oktober 2018 onder parketnummer 13-097695-18, zijnde een
geldboetevan
€ 225,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
hechtenisvoor de tijd van
vier dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

Voetnoten

1.Waarvan de uitkomsten zijn weergegeven in een proces-verbaal met bijlagen met nummer PL1300-2018134330, d.d. 15 augustus 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019183081-6, d.d. 29 augustus 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijden 16 en 17 van het dossier).