Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte werd in zijn jaszak een geldbedrag van 22.000,- euro aan contanten aangetroffen. Het fysiek vervoer van grote geldbedragen in contanten brengt aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich en verdachte was niet genoodzaakt, bijvoorbeeld om bedrijfs- of beroepsmatige redenen, grote contante geldbedragen voorhanden te hebben. Het is bovendien hoogst ongebruikelijk dat privépersonen grote contante geldbedragen voorhanden hebben, vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Het onder verdachte aangetroffen geld was verpakt in vijf enveloppen, en het was telkens gebundeld in stapeltjes van twintig biljetten van 50,- euro. De rechtbank stelt dan ook dat de feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag onder verdachte werd aangetroffen een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Van verdachte mocht dan ook worden verlangd dat hij een verklaring zou geven over de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft zo een verklaring afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2018. Hij heeft namelijk verklaard dat hij in 2014 een schadevergoeding van zevenduizend en drieduizend euro heeft gekregen, drie jaar lang een ziektewetuitkering heeft ontvangen, bij zijn ouders thuis heeft gewoond, waar hij niets hoefde te betalen, en dat hij het geld contant heeft opgenomen en heeft opgespaard. Dit geld had hij naar eigen zeggen drie dagen voor zijn aanhouding thuis opgehaald, omdat zijn vader had gezegd dat hij niet meer thuis mocht komen en hij het geld nodig had voor onderdak en voeding. Omdat de rechtbank deze verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld concreet en verifieerbaar achtte en niet op voorhand dusdanig onaannemelijk dat deze zonder meer ter zijde moest worden geschoven, heeft de rechtbank bij vonnis van 23 november 2018 geoordeeld dat nader onderzoek naar de verklaring van verdachte moest worden gedaan. Hoewel uit het nadere onderzoek volgt dat verdachte in juni en juli 2014 in totaal een bedrag van 13.000,- euro heeft ontvangen, kan het nadere onderzoekde verklaring van verdachte niet onderbouwen.
Ten eerste is er een onverklaarbaar verschil tussen het contante geldbedrag van 22.000,- euro dat verdachte op zak had en het geld waarover hij blijkens het genoemde nadere onderzoek zou kunnen beschikken. Uit analyse van de banktransacties van verdachte blijkt namelijk dat verdachte in de onderzoeksperiode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2018 een contant geldbedrag van 14.056,- euro aan legale inkomsten tot zijn beschikking had. Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 februari 2020 zijn verklaring bijgesteld en opeens nieuwe inkomsten opgegeven, te weten ontvangen fooien en inkomsten uit autohandel. Deze nieuwe verklaring, die pas in een zeer laat stadium is gegeven, wijkt af van zijn eerdere verklaring en is bovendien niet concreet, verifieerbaar of onderbouwd, waardoor deze onaannemelijk is.
Ten tweede blijkt uit het nadere onderzoek dat verdachte in de onderzoeksperiode diverse uitgaven heeft gedaan, zoals de aankoop van een auto, het betalen van een boete en het huren van een hotelkamer. Daarnaast is het aannemelijk dat verdachte naast deze vastgestelde uitgaven, meerdere uitgaven heeft gedaan in de periode 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2018, zoals brandstofkosten, de aankoop van negen andere voertuigen die op zijn naam stonden en geld dat hij naar eigen zeggen aan zijn moeder gaf. Dit terwijl verdachte in het verleden meermaals heeft verklaard niet te kunnen rondkomen van zijn inkomen. Ten derde is het opmerkelijk dat er meerdere bedragen op de bankrekening van verdachte zijn gestort, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij zijn schulden laat oplopen en al zijn geld contant opneemt en opspaart, omdat hij banken niet vertrouwt. Ten vierde valt op dat uit het nadere onderzoek niet blijkt dat verdachte sinds de letselschade-uitkering in 2014 een maandelijkse ziektewetuitkering van 300,- euro per maand ontving. Op dit punt is de eerdere verklaring van verdachte dus ook onjuist. Er is geen legale inkomstenbron aan te wijzen die het bovengenoemd verschil, de contante stortingen en de uitgaven kunnen verklaren.
Nu verdachte, na het nadere onderzoek, de mogelijk legale herkomst van het geld niet aannemelijk heeft kunnen maken en de rechtbank de aanvullende verklaring van verdachte over zijn contante inkomsten als ongeloofwaardig terzijde schuift, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van 22.000,- euro en 5 Engelse pond
,zoals (na verbeterde lezing) ten laste is gelegd.
Aangeefster [persoon 1] heeft bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd over de vernieling van het glas, de beschadiging van de koelkast en de door verdachte geuite bewoordingen. Zij heeft daarbij ook de voornaam van verdachte genoemd. De verklaring van aangeefster wordt zowel ten aanzien van de vernieling als de bedreiging ondersteund door de verklaring van haar echtgenoot, getuige [persoon 2] en ten aanzien van de vernieling door de bevindingen van de politie ter plaatse. Dat deze betrokkenen over de geuite bedreigingen niet letterlijk gelijkluidend verklaren maakt niet dat in het geheel geen bedreiging bewezen kan worden verklaard. De dader is weggereden op een motorscooter die was voorzien van kenteken [kenteken] . Dit kenteken stond op naam van verdachte. Zowel deze motorscooter, als verdachte zijn kort na het incident in de omgeving van de plaats delict door twee politieambtenaren aangetroffen. Bovendien hoorden de politieambtenaren dat de bestuurder van de motorscooter een helm met duivelsoren had. Verdachte had een dergelijke helm vast en heeft ten overstaan van de politie verklaard dat dit zijn helm was. Dat iemand anders zijn scooter zou hebben gebruikt blijkt uit niets en het had op de weg van verdachte gelegen deze enkele stelling nader te concretiseren.