ECLI:NL:RBAMS:2020:1813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
7912812 CV EXPL 19-15630
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een gedeeltelijk bedrag in een geschil over ANWB-lidmaatschap en pechhulp

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen ANWB B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, ANWB B.V., vorderde betaling van € 188,00 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een vermeende overeenkomst voor een ANWB-lidmaatschap en verleende pechhulp. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat de eisende partij niet voldoende bewijs had geleverd van de overeenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden. De eisende partij werd in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken, maar ook na deze gelegenheid bleef de onderbouwing tekortschieten.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering voor het deel dat betrekking had op het lidmaatschap niet toewijsbaar was, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde partij uitdrukkelijk had ingestemd met het lidmaatschap. Echter, voor het deel van de vordering dat betrekking had op de verleende pechhulp, werd geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat deze dienst was verleend op verzoek van de gedaagde partij. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet volledig had voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen, wat leidde tot een gedeeltelijke toewijzing van de vordering. Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 45,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, en werd de eisende partij in de proceskosten veroordeeld.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van het voldoen aan wettelijke informatieverplichtingen bij overeenkomsten, vooral in consumentenzaken, en de noodzaak voor eisende partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7912812 CV EXPL 19-15630
vonnis van: 13 maart 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

ANWB B.V.

gevestigd te 's-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde: A. Niekus
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 4 oktober 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen, en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 29 november 2019 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij vordert betaling van € 188,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Daaraan voldoet de dagvaarding niet.
Eisende partij stelt bij dagvaarding - kort weergegeven - dat gedaagde partij een overeenkomst met betrekking tot een ANWB-lidmaatschap heeft gesloten. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Hiervoor heeft gedaagde partij één of meerdere facturen ontvangen. Gedaagde partij is met betaling daarvan in gebreke. Als enige productie is een ‘veertiendagenbrief’ overgelegd.
Gedaagde partij is een consument. Bij dagvaarding is niet gesteld en ook is niet gebleken dat, en zo ja op welke wijze, aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen ter zake van de aan de vordering ten grondslag liggende overeenkomst is voldaan. Deze informatieverplichtingen zijn te beschouwen als verbintenissen die uit de wet voortvloeien. Bij dagvaarding is de overeenkomst, de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden en de gevorderde factuur ook niet overgelegd.
Eisende partij is vervolgens in de gelegenheid gesteld haar vordering alsnog te onderbouwen met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten door invulling van de vragen van het informatieformulier, waar nodig de vragen toe te lichten en de daarin aangegeven stukken, waaronder de overeenkomst, in het geding te brengen.
Eisende partij heeft bij akte de vragen van het formulier beantwoord. Eisende partij stelt dat de gevorderde factuur ziet op lidmaatschap voor de wegenwacht service en op kosten voor het verlenen van directe pechhulp. Op 4 september 2018 heeft gedaagde partij de pechhulp van eisende partij ingeschakeld, door contact op te nemen met de ANWB Alarmcentrale. Op dat moment was gedaagde partij nog geen lid van de ANWB. Naast de directe pechhulpverlening is gedaagde partij voornoemde datum lid geworden van de ANWB wegenwacht.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij heeft verzocht om pechhulp langs de weg en eisende partij deze pechhulp heeft verleend. Dat wordt gezien als de kern van de prestatie. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde partij ook heeft verzocht om een lidmaatschap bij eisende partij. Het direct ter plaatse, langs de kant van de weg afgesloten lidmaatschap bij eisende partij is te kwalificeren als een aanvullende dienst. In dat geval is op grond van artikel 6:230j BW uitdrukkelijke instemming van gedaagde partij vereist om gebonden te zijn aan de overeenkomst, waar voor gedaagde partij een betalingsverplichting uit voortvloeit. Niet gesteld of gebleken is dat gedaagde partij uitdrukkelijk heeft ingestemd met het verplicht gestelde aanvullende lidmaatschap, bijvoorbeeld door een schriftelijke overeenkomst te ondertekenen. Nu de onderhavige vordering voor een deel is gegrond op (de algemene voorwaarden behorende bij) het lidmaatschap met eisende partij en niet is gebleken dat gedaagde partij uitdrukkelijk heeft ingestemd met deze aanvullende dienst bij de verlening van pechhulp langs de weg, komt de vordering, voor zover die ziet op de lidmaatschapsbijdrage (blijkens de factuur gaat dat om een bedrag van € 98,00), niet voor toewijzing in aanmerking.
Voor wat betreft het andere deel van de hoofdsom, dat blijkens dezelfde factuur ziet op ‘tarief voor directe pechhulp’ ter hoogte van € 90,00, heeft eisende partij voldoende gesteld en onderbouwd. Dit deel van de vordering ziet op verleende pechhulp langs de kant van de weg op verzoek van gedaagde partij.
In dat geval is dus sprake van een overeenkomst die buiten verkoopruimte is gesloten. Eisende partij dient in dat geval te stellen, en met stukken te onderbouwen, dat is voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW. Eisende partij stelt weliswaar dat aan de wettelijke informatieverplichtingen is voldaan, maar geeft daarbij geen onderbouwing. Daarom wordt geconcludeerd dat niet (volledig) aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW is voldaan. Gelet op de jurisprudentie van het HvJEU dienen de consequenties daarvan doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig te zijn. Dat betekent dat de vordering, ook indien voor het overige aan de voorwaarden voor toewijsbaarheid is voldaan, niet zonder meer kan worden toegewezen. Daarvan zou immers een onjuist signaal uitgaan naar handelaren die wel volledig aan hun verplichtingen voldoen. Anderzijds kan een algehele afwijzing van de vordering niet als ‘evenredig’ worden aangemerkt. Een en ander geeft de kantonrechter aanleiding de hoofdsom gedeeltelijk toe te wijzen. Afwijzing van 50% van het toewijsbare deel van de hoofdsom acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctie als hiervoor bedoeld. Derhalve zal € 45,00 aan hoofdsom worden toegewezen.
Het bedrag aan reeds vervallen rente wordt afgewezen, nu eisende partij voor de berekening daarvan van een te hoge hoofdsom is uitgegaan. De rente wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, aangezien de datum waarop gedaagde partij in verzuim is komen te verkeren niet is gesteld. Omdat is aangemaand tot een te hoog bedrag zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet in redelijkheid gemaakt en worden deze afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
I. veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van € 45,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
II. veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten gevallen aan de zijde van eisende partij, tot op heden begroot op € 121,00 aan griffierecht, € 85,18 aan explootkosten en € 36,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
IV. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.