ECLI:NL:RBAMS:2020:1807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
13/096600-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag en teelt van cocaïne in Amsterdam

Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het telen van cocaïne. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en was het resultaat van een onderzoek dat begon met een aanhouding op 19 april 2019. Tijdens deze aanhouding werd een geldbedrag van € 1.100,00 aangetroffen in de onderbroek van de verdachte, en bij andere inzittenden van de auto werden 60 bolletjes cocaïne gevonden. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het telen van cocaïne, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van het telen van cocaïne, aangezien er geen bolletjes cocaïne bij de verdachte zelf waren aangetroffen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel. Echter, voor het witwassen van het geldbedrag oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was. De verdachte had geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, en de rechtbank concludeerde dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd het geldbedrag van € 1.100,00 verbeurd verklaard, terwijl een ander geldbedrag van € 65,00 en een personenauto aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/096600-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2020.
De zaak is ter terechtzitting van 3 maart 2020 gelijktijdig behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] (parketnummer 13/096614-19).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat de raadsman van verdachte mr. R.J.H. Titahena naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 60 bolletjes cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2019, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van circa 2200 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de beschikkingsmacht had over de bolletjes cocaïne die de overige inzittenden van de auto bij zich hadden noch wetenschap hiervan had. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor het bedrag van € 1.100,00 dat bij hem is aangetroffen. Deze verklaring is concreet, verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk. Bovendien is geen sprake van het verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Bij verdachte zijn, in tegenstelling tot de overige inzittenden van het voertuig, geen bolletjes cocaïne aangetroffen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de bolletjes cocaïne bij de overige inzittenden. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Tijdens een onderzoek aan de kleding van verdachte op grond van de Opiumwet wordt een bedrag van € 1.100,00, in coupures van € 50,00, in de onderbroek van verdachte aangetroffen. Dit bedrag is niet tot een legaal inkomen of vermogen van verdachte te herleiden. Ook worden er 60 bolletjes cocaïne bij andere personen in de auto aangetroffen.
Op grond hiervan acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft verklaard dat hij het geldbedrag van familie en vrienden had gekregen voor zijn verjaardag. Het geldbedrag had hij in zijn onderbroek verstopt omdat hij in het verleden is beroofd en daardoor bang was. Verdachte heeft deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd met nadere gegevens of stukken.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven niet kan worden aangemerktals een concrete en verifieerbare verklaring. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank concludeert dat verdachte de vindplaats van het geld heeft verborgen en dat hij heeft verhuld wie de rechthebbende is geweest. Het geldbedrag was verstopt in de onderbroek van verdachte. Dit is een niet voor de hand liggende plaats. Hierdoor is het geld niet bereikbaar geweest voor de gemiddelde mens en het resultaat is geweest dat het geld effectief verborgen en vrijwel onvindbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden worden gesproken van een situatie die een uitzonderlijke vorm van voorhanden hebben overstijgt.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Van het tenlastegelegde medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken nu niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam medeverdachte] . Gelet hierop zal de rechtbank “een geldbedrag” bewezen verklaren in plaats van het ten laste gelegde bedrag, nu dit ziet op het geld dat zowel bij [naam medeverdachte] als bij verdachte is aangetroffen. Bij de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met het bij verdachte aangetroffen bedrag van 1100 euro.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2
op 19 april 2019 te Amsterdam van een geldbedrag de vindplaats heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Volgens de officier van justitie dient het volwassenenstrafrecht te worden toegepast.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Mocht het onder 1 ten laste gelegde worden bewezen dan heeft de raadsman verzocht om een straf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een schadelijke werking op de samenleving.
Uit het strafblad van verdachte van 28 januari 2020 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de adviezen en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de verschillende voortgangsverslagen over verdachte. Uit het meest recente voortgangsverslag van 27 februari 2020, opgesteld door T.R. Hoeksta, blijkt dat het reclasseringstoezicht aanvankelijk goed verliep, maar dat verdachte zich na 17 december 2019 niet meer op afspraken bij de reclassering heeft gemeld. De rechtbank acht dit zorgelijk, temeer nu verdachte evenmin op de behandeling ter terechtzitting is verschenen, ondanks dat de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en één van zijn schorsingsvoorwaarden is dat hij dient te verschijnen op iedere oproep van politie en justitie. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Gelet op het hierboven genoemde voortgangsverslag ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Uit het voortgangsverslag blijkt dat geen doorslaggevende redenen naar voren zijn gekomen voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte is voldoende zelfredzaam, er zijn geen aanwijzingen voor een verstandelijke beperking en omdat verdachte geen toestemming heeft gegeven om contact op te nemen met zijn ouders is de invloed van de ouders en de ontvankelijkheid voor pedagogische beïnvloeding onduidelijk gebleven.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uur passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, moet op de taakstraf in mindering worden gebracht.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 28 januari 2020 de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 1100 EUR (Omschrijving: 5739492)
65 EUR (Omschrijving: 5739702)
1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: 5395600, merk: Citroen C3, chassisnr: [nummer] )
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van € 1.100,00 dient te worden verbeurd verklaard. Het geldbedrag van € 65,00 en de auto mogen terug naar de verdachte als rechthebbende.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle inbeslaggenomen goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbeurdverklaren
Het geldbedrag van € 1.100,- behoort aan verdachte toe. Nu het een voorwerp betreft met betrekking tot welk het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan, zal dit geldbedrag verbeurd worden verklaard.
Retour rechthebbende
De onder 2 en 3 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het geldbedrag van € 65,00 en de auto, behoren aan verdachte toe en dienen aan hem te worden geretourneerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van:
  • 65 EUR (Omschrijving: 5739702)
  • 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: 5395600)
Verklaart verbeurd:
1100 EUR (Omschrijving: 5739492)
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2020.
[---]

[---]