ECLI:NL:RBAMS:2020:1781

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
13/226148-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake diefstal en inbraak in bedrijfspand

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en inbraken. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 februari 2020, waar de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het wegnemen van diverse goederen, waaronder kleding, sieraden, en elektronica, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail besproken, waarbij de verdachte op verschillende data, waaronder 8 augustus en 11 augustus 2019, betrokken werd geacht bij inbraken in bedrijfspanden in Amsterdam.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en camerabeelden een belangrijke rol speelden. De rechtbank oordeelde dat de herkenning op basis van camerabeelden niet altijd betrouwbaar was, wat leidde tot vrijspraak van enkele ten laste gelegde feiten. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en bepaalde een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder [persoon 1] en [naam bedrijf], voor de geleden materiële schade. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende onderbouwd waren, maar paste enkele bedragen aan op basis van redelijke afschrijving van de goederen. De rechtbank heeft ook maatregelen opgelegd ter waarborging van de betaling van de schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/226148-19
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N. Hendriksen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een tas (merk: The North Face) met daarin o.a.
- een of meer kledingstuk(ken) en/of
- een of meer sieraden en/of
- een portemonnee en/of
- een creditcard en/of een iPhone SE en/of een Macbook Air,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 31 juli 2019 in/uit het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een Apple Macbook en/of een laptoptas (toebehorende aan [persoon 2] ) en/of
- een Asus Laptop en/of een Macbook Pro en/of Sonos Speakers en/of een Cannon Camera (toebehorende aan [persoon 3] ) en/of
- een Apple Macbook en/of een Apple Ipad Pro (toebehorende aan [persoon 4] ) en/of
- een Apple Macbook (toebehorende aan [persoon 5] ),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 6] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 in/uit het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een Nespresso apparaat en/of een of meer rolkoffer(s) en/of een of meer jas(sen) en/of een schilderij en/of
- een Apple Macbook en/of een of meer Apple Macbook Air's (toebehorende aan [persoon 7] ) en/of
- een Apple Magic Mouse 2 en/of een Apple Air en/of een of meer Dell computers en/of een Rayban zonnebril (toebehorende aan [persoon 8] ),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] en/of [persoon 7] en/of [persoon 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak;
4.
hij op of omstreeks 17 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om enig geldbedrag en/of een goed van zijn/hun
gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 9] en/of [persoon 10] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- naar het bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] is/zijn toegelopen en/of
- ( vervolgens) het slot van de voordeur heeft/hebben verbroken en/of de deur heeft/hebben opengebroken en/of
- ( vervolgens) het bedrijfspand binnen is/zijn gegaan en/of
- op de uitkijk heeft/hebben gestaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, de onder 3 ten laste gelegde inbraak op 12 augustus 2019 en het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken was bij deze inbraken. De onder 3 ten laste gelegde inbraak op 11 augustus 2019 kan wel worden bewezen nu verdachte deze inbraak heeft bekend. De raadsman refereert zich ten aanzien hiervan aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, de inbraak op 31 juli 2019
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van herkenningen behoedzaamheid betracht dient te worden. De herkenning van een persoon op (bewegend) beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de
gezichtsherkenningonmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd.
1. zijn de beelden voldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren;
2. hoe goed kent de herkenner de verdachte;
2. wat is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan;
4. zijn er feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2019 geverbaliseerd (pagina 63) dat de gezichten van de verdachten niet duidelijk zichtbaar in beeld zijn waardoor deze niet herkenbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat ook de stills uit deze camerabeelden niet duidelijk zijn. Dit maakt dat de rechtbank twijfelt aan de juistheid en daarmee de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] waarin juist zeer specifieke kenmerken worden beschreven. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij de onder 3 ten laste gelegde inbraak op 11 augustus heeft gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde inbraak op 12 augustus 2019 heeft gepleegd. De processen-verbaal van herkenning zijn uitsluitend gebaseerd op stills van camerabeelden van de inbraak van 11 augustus 2019. Verdachte heeft zijn betrokkenheid hierbij bekend. Op basis hiervan kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte ook betrokken was bij de inbraak op 12 augustus 2019. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde inbraak op 12 augustus 2019.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de poging inbraak. De foto die door de getuige [getuige] is overhandigd aan de politie is met betrekking tot de persoon rechts op de foto onduidelijk. De rechtbank acht de kwaliteit van deze foto niet van dien aard dat een herkenning daarop kan worden gebaseerd. Daarnaast is onduidelijk welke persoon in het pand [adres 3] naar binnen zou zijn gegaan. Er wordt gerelateerd dat dit NN1 is maar ook de persoon rechts op de foto, die verder in het proces-verbaal NN2 wordt genoemd. NN1 zou op de uitkijk hebben gestaan. Gelet op al deze onduidelijkheden in combinatie met de ontkenning van verdachte, zal hij worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 8 augustus 2019 te Amsterdam een tas (merk: The North Face) met daarin o.a.
- kledingstukken en
- sieraden en
- een portemonnee en
- een creditcard en een iPhone SE en een Macbook Air,
toebehoorde aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 11 augustus 2019 uit het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen,
- een Nespresso apparaat en rolkoffers en jassen en een schilderij en
- een Apple Magic Mouse 2 en een Apple Air en Dell computers en een Rayban zonnebril,
toebehoorde aan [naam bedrijf] en [persoon 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voorgesteld om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel gecombineerd met een taakstraf van 240 uur en bijvoorbeeld een voorwaardelijke ISD-maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen ingebroken in een bedrijfspand en daar kostbare goederen gestolen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een tas met daarin waardevolle spullen van het slachtoffer. Dit zijn ergerlijke en overlastgevende feiten, waarbij schade is veroorzaakt. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het 37 pagina’s tellende strafblad van verdachte van 27 december 2019 blijkt dat hij in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. De eerder aan hem opgelegde straffen en de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten in meerdere proeftijden van voorwaardelijke straffen liep voor onder andere bedrijfsinbraken, hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw vermogensdelicten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de verschillende reclasseringsrapporten over verdachte. Uit het meest recente reclasseringsrapport van 18 november 2019, opgesteld door M.T. Meywes, volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met daarbij een contactverbod met de medeverdachten als bijzondere voorwaarde. De reclassering verwacht dat dit een goede stok achter de deur is voor verdachte om hem er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer voor interventies die tot gedragsverandering bij verdachte zullen leiden.
Nu oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel niet door de officier van justitie is gevorderd, kan de rechtbank deze maatregel niet aan verdachte opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
Alles overziend en rekening houdend met de LOVS-uitgangspunten voor diefstal en inbraken acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Benadeelde partij [persoon 1] (feit 1)
De benadeelde partij Verbeek vordert in totaal € 3.131,91 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, moet worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadeposten voor de laptop (€ 1.347,91) en voor de telefoon (€ 529,00) te hoog zijn en moeten worden gematigd omdat rekening moet worden gehouden met een redelijke afschrijving van deze goederen. De kosten voor de laptop zouden begroot moeten worden op een bedrag van € 600,00. De kosten voor de telefoon zouden begroot moeten worden op een bedrag van € 150,00.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd. Echter, dient ten aanzien van de laptop en telefoon rekening te worden gehouden met een redelijke afschrijving van deze goederen. De rechtbank zal de kosten daarom matigen. De kosten voor de laptop worden gematigd tot een bedrag van € 600,00 en de kosten voor de telefoon tot een bedrag van € 150,00. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.005,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 1 week.
9.2
Benadeelde partij [naam bedrijf] (feit 3)
De benadeelde partij [naam bedrijf] vordert in totaal € 4.885,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering, behoudens de btw, vermeerderd met de wettelijke rente, moet worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De raadsman heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 3 bewezenverklaarde inbraak op 11 augustus 2019 rechtstreekse schade is toegebracht. De rechtbank constateert dat de gevorderde bedragen inclusief btw zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat [naam bedrijf] als bedrijf, de btw kan verrekenen. Dit maakt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 4.722,73 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering zal voor het overige deel (de btw) worden afgewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam bedrijf] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 1 week.
9.3
Benadeelde partij [persoon 6] (feit 3)
De benadeelde partij [persoon 6] vordert in totaal een bedrag van € 13.133,18 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende drie nota’s voor de verrichte herstelwerkzaamheden:
- Nota d.d. 16 augustus 2019 van [naam] : € 953,60 (incl. btw)
- Nota d.d. 31 september 2019 van [naam] : € 8.694,78 (incl. btw)
- Nota d.d. 30 september 2019 van [naam bedrijf bv] : € 3.484,80 (incl. btw)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering, behoudens de btw, vermeerderd met de wettelijke rente, dient te worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de nota van [naam] d.d. 16 augustus 2019 moet worden afgewezen omdat deze nota ziet op de inbraak van 31 juli 2019. Ten aanzien van de nota van [naam] d.d. 31 september 2019 heeft de raadsman de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en deze schadepost te begroten op een bedrag van € 2.500,00, nu niet uit de vordering blijkt welke kosten samenhangen met de inbraak van 11 augustus 2019 en welke met de inbraak van 12 augustus 2019. De nota van [naam bedrijf bv] dient te worden afgewezen omdat de gemaakte kosten geen rechtstreekse schade betreffen. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit deel van de vordering toch voor vergoeding in aanmerking komt, heeft de raadsman verzocht de kosten te matigen tot een bedrag van € 500,00.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat de benadeelde partij door de onder 3 bewezenverklaarde inbraak op 11 augustus 2019 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu op basis van de nota’s niet exact kan worden vastgesteld welke kosten samenhangen met de inbraak van 11 augustus 2019, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank schat de kosten uit de nota’s van [naam] op een bedrag van € 3.000,00 en de kosten uit de nota van [naam bedrijf bv] op een bedrag van € 800,00. De kosten van [naam bedrijf bv] ziet de rechtbank wel als rechtstreekse schade. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom tot een bedrag van € 3.800,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 1 week.
9.4
Benadeelde partij [persoon 8] (feit 3)
De benadeelde partij [persoon 8] vordert in totaal een bedrag van € 6.533,83 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank oordeelt als volgt. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde inbraak op 12 augustus 2019.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
diefstal;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte (verder: veroordeelde) voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]toe tot een bedrag van
€ 2.005,00(tweeduizendvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 8 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[persoon 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon 1]aan de Staat
€ 2.005,00(tweeduizendvijf euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 8 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening
,bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam bedrijf]toe tot een bedrag van
€ 4.722,73(vierduizendzevenhonderdtweeëntwintig euro en drieënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 11 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[naam bedrijf]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam bedrijf]aan de Staat
€ 4.722,73(vierduizendzevenhonderdtweeëntwintig euro en drieënzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 11 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening
,bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 6]toe tot een bedrag van
€ 3.800,00(drieduizendachthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 11 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[persoon 6]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon 6]aan de Staat
€ 3.800,00(drieduizendachthonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 11 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening
,bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[persoon 8]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.