ECLI:NL:RBAMS:2020:1780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
13/186626-19, 13/030092-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal en belediging van politieambtenaren zonder vrijwillige terugtred

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2019 in Amsterdam werd beschuldigd van poging tot diefstal en belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 12 februari 2020, waar de officier van justitie, mr. J. Geurts, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. V.H. Hammerstein, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het proberen te stelen van goederen uit de tas van een ander en het beledigen van politieambtenaren tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot diefstal, omdat hij zich in de richting van de tas had begeven en zijn hand in de tas had gestoken. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan belediging van de politieambtenaren, waarbij hij beledigende woorden had geuit.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte niet was gestopt uit eigen overwegingen, maar omdat er niets van zijn gading in de tas zat. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar waren en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 32 dagen geëist, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 30 uren. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/186626-19, 13-030092-17 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Geurts en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn, verdachte gading, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
- zich naar en/of in de richting van een naast voornoemde [persoon 1] staande/gelegen (papieren) tas/zaak heeft begeven en/of
- naast voornoemde [persoon 1] en/of (zeer) tegen/dichtbij die tas/zak is gaan zitten en/of
-(vervolgens) éénmaal of meermalen zijn hand(en) in die tas/zak heeft gestopt/gestoken;
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten (de in uniform geklede) [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] (respectievelijk dienstdoende als adspirant en/of brigadier en/of adspirant bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten met toezicht belast, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jullie zijn allemaal kankerracisten” en/of “Jullie zijn kankerhonden” en/of “Als een blanke iets tegen jullie zegt
geloven jullie dat meteen omdat jullie ook blank zijn. Als ik iets zeg geloven jullie dat niet. Ik ben aangehouden omdat ik donker ben", althans (telkens) woorden van een gelijke beledigende aard en/of strekking;

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van het dossier is naar oordeel van de rechtbank duidelijk geworden dat het geheel van handelingen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op het wegnemen van goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Door dichtbij een tas van het slachtoffer te gaan zitten en vervolgens zijn hand in de tas te steken heeft verdachte een begin van uitvoering gegeven aan het voornemen om goederen uit de tas van het slachtoffer weg te nemen. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot diefstal.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 2 augustus 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen toebehorende aan [persoon 1] , verdachte,
- zich in de richting van een naast voornoemde [persoon 1] staande tas heeft begeven en
- naast voornoemde [persoon 1] en dichtbij die tas is gaan zitten en
- vervolgens zijn hand(en) in die tas heeft gestopt/gestoken;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 2 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten de in uniform geklede [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] (respectievelijk dienstdoende als aspirant, brigadier en aspirant bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met toezicht belast, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jullie zijn allemaal kankerracisten” en “Jullie zijn kankerhonden” en “Als een blanke iets tegen jullie zegt
geloven jullie dat meteen omdat jullie ook blank zijn. Als ik iets zeg geloven jullie dat niet. Ik ben aangehouden omdat ik donker ben".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van vrijwillige terugtred.
5.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169, NJ 2007/29).
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte, dat hij niets uit de tas heeft gepakt omdat hij zag dat er vrouwspullen in de tas zaten, af dat verdachte naar aanleiding van deze ontdekking is gestopt met zijn handelingen. Verdachte is dus niet gestopt omdat hij zich heeft bedacht maar omdat er niets van zijn gading in de tas zat (een van buiten komende factor). Naar het oordeel van de rechtbank is het derhalve niet aannemelijk geworden dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van verdachtes wil afhankelijk. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en tot een taakstraf van 60 uren, met het bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen. Aan de proeftijd moet reclasseringstoezicht worden verbonden. Daarnaast moet een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, inhoudende dat verdachte zich niet mag op houden in overlastgebied 1 Centrum gedurende een periode van één jaar. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat vervangende hechtenis van zeven dagen zal worden toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet en hij heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
7.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsvrouw verzocht om te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf, gelet op de vordering tot tenuitvoerlegging, en aan de proeftijd reclasseringstoezicht te verbinden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geprobeerd goederen uit een tas van een ander te stelen. Dit is een ergerlijk feit dat veel overlast veroorzaakt. Bovendien zorgen dit soort delicten voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte meerdere politieagenten beledigd. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Uit het strafblad van verdachte van 4 februari 2020 blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank neemt dit in het nadeel van verdachte mee. In strafmatigende zin wordt meegenomen dat de diefstal niet is voltooid.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden, waarbij aan het voorwaardelijke deel van de straf een meldplicht en reclasseringstoezicht wordt verbonden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, moet van de gevangenisstraf worden afgetrokken. Daarnaast wordt aan verdachte een taakstraf van 30 uur opgelegd.
De rechtbank zal niet de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel opleggen, omdat zij deze niet proportioneel acht en de maatregel niet te relateren is aan het bewezen verklaarde, nu deze feiten niet in het betreffende overlastgebied zijn gepleegd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/030092-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 juni 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Op deze vordering ontbreekt een dagtekening van ontvangst op de griffie van deze rechtbank.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 45, 57, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
poging tot diefstal
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 8 juni 2017, zijnde een taakstraf van 30 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.
[...]