ECLI:NL:RBAMS:2020:1760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
13.263216.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak is de verdachte beschuldigd van mishandeling van een ambtenaar op 23 oktober 2019 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan, stompen, duwen of trekken aan de ambtenaar, die op dat moment zijn functie uitoefende. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de kinderrechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, terwijl de raadsman betoogde dat de verdachte vrijgesproken moest worden omdat er geen opzet op de mishandeling was.

De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging. De beelden van de bodycam, die tijdens de zitting werden bekeken, toonden geen slaande bewegingen van de verdachte richting de ambtenaar. In plaats daarvan was te zien dat de verdachte en zijn tweelingbroer rustig de woning binnengingen, terwijl de ambtenaar hen met kracht benaderde en vroeg om identificatie. De kinderrechter concludeerde dat de aangifte onvoldoende steun vond in de beschikbare bewijsmiddelen en dat het (voorwaardelijk) opzet op mishandeling niet bewezen kon worden.

Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partij, de ambtenaar, voor immateriële schade. De kinderrechter besloot dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in de vordering tot schadevergoeding, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. De officier van justitie werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen 14 dagen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis.

Uitspraak

AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS

1.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Amsterdam, een ambtenaar, [ambtenaar] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [ambtenaar] (met kracht) met zijn hand en/of vuist in/op het gezicht te slaan en/of stompen en/of te duwen en/of trekken aan/tegen voornoemde [ambtenaar] , waardoor ze ten val zijn gekomen;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

2.De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De kinderrechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging.

3.Vrijspraak

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat het opzet op de mishandeling ontbreekt.
De kinderrechter acht niet (wettig en) overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het staat vast dat er op die dag tussen verdachte en verbalisant [ambtenaar] een worsteling/gevecht is ontstaan en dat zowel verdachte als de aangever hier letsel aan hebben overgehouden. Op grond van het dossier is het meer dan waarschijnlijk dat verdachte zich heeft verzet tegen verbalisant [ambtenaar] en dat de situatie mogelijk daarom uit de hand is gelopen. Echter, wederspannigheid is verdachte niet ten laste gelegd. De vraag is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het mishandelen van verbalisant [ambtenaar] .
De kinderrechter is van oordeel dat de aangifte daarvoor onvoldoende steun vindt in de op de ter zitting bekeken beelden van de bodycam en de overige bewijsmiddelen. Op de beelden is niet te zien dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt, zoals aangever en verbalisant [verbalisant] hebben verklaard, of dat hij (vrijwel gelijk) verbalisant [ambtenaar] heeft aangevallen. Op de beelden is te zien dat verdachte en zijn tweelingbroer rustig de woning binnengaan en de verbalisant met kracht de deur openduwt en iets roept in de trant van “laat je ID zien” en op datzelfde moment verdachte vastpakt, die zijn arm terugtrekt. De kinderrechter ziet daar geen slaande beweging in of een beweging die er op gericht is om [ambtenaar] letsel toe te brengen. Vervolgens is er niets meer te zien. De latere vuistslag waar aangever over heeft verklaard is niet op de beelden te zien en verbalisant [verbalisant] – die op dat moment ook uit de auto was gestapt – heeft ook geen vuistslag gezien. Al hoewel een om ambtseed opgemaakt proces-verbaal voldoende kan zijn om als bewijsmiddel te dienen, acht de kinderrechter de aangifte in dit geval gelet op voornoemde omstandigheden onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, nu het (voorwaardelijk) opzet daartoe niet kan worden bewezen.

4.Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

De benadeelde partij [ambtenaar] vordert € 934,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om deze vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 750,00, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De raadsman heeft bepleit om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
De kinderrechter bepaalt dat de benadeelde partij, [ambtenaar] , niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De kinderrechter zegt tegen de officier van justitie dat zij binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt haar opmerkzaam op het recht ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te kunnen doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de kinderrechter, mr. M. van der Kaay en de griffier, mr. S. Bakir, is vastgesteld en ondertekend.