ECLI:NL:RBAMS:2020:1758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
13.161643.19 en 13.264699.16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wapenbezit en drugsbezit door minderjarige

Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, een survivalmes en softdrugs. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, de vordering indiende. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte, zijn raadsman mr. F.M.M.M. Vogels, en verschillende betrokkenen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het voorhanden hebben van een pistool van categorie III, een survivalmes van categorie IV, en ongeveer 19,77 gram hasj, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank achtte de bewezenverklaring wettig en overtuigend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd een werkstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder begeleiding en behandeling voor de verdachte, en toezicht door Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.161643.19
Parketnummer vordering tul: 13.264699.16
Datum uitspraak: 20 maart 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [persoon 3] , intensief forensisch coach van Come On! en de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 6 maart 2020 - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, (merk CZ, type P-07, kaliber 9.19mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten 7, althans een of meer patronen voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een survival mes, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 5 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 4 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aanwezig heeft gehad ongeveer 19,77 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 ahf/ond C Opiumwet)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Om deze reden heeft hij geen bewijsverweren gevoerd.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, omdat verdachte de feiten heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 4 juli 2019 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, (merk CZ, type P-07, kaliber 9.19mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten 7 patronen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 juli 2019 te Amsterdam, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een survival mes, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 4 juli 2019 te Amsterdam, aanwezig heeft gehad ongeveer 19,77 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals die door de Raad zijn geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. De officier van justitie heeft daarnaast een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie geëist in verband met de ernst van de feiten. Tot slot dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht om de onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur niet op te leggen. Verdachte heeft de consequenties van zijn gedrag al ervaren, aangezien hij meer dan 30 dagen in voorarrest heeft gezeten en voor de duur van 3 maanden een avondklok heeft gehad. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte een werkstraf zou moeten verrichten, dan dient deze deels voorwaardelijk te worden opgelegd. Het is van belang dat verdachte niet overvraagd wordt. De nadruk moet vooral liggen op de hulpverlening en het stimuleren van de positieve ontwikkelingen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij
verdererecidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor:
  • het voorhanden hebben van een (echt) vuurwapen: vanaf drie maanden jeugddetentie;
  • het voorhanden hebben van een mes: 30 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie;
  • het aanwezig hebben van softdrugs, van ongeveer 19,77 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram: tussen 15 en 30 uur taakstraf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. De eerste twee feiten betreffen een overtreding van de Wet wapens en munitie. De rechtbank Amsterdam heeft al enige tijd geleden de oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens onder minderjarigen verhoogd naar drie maanden jeugddetentie, omdat het vuurwapenbezit onder minderjarigen lijkt toe te nemen. De zorgen over deze ontwikkeling zijn groot. Het zorgt voor maatschappelijke onrust, maar roept ook vragen op over in welk crimineel circuit minderjarigen zich op jonge leeftijd al begeven. Dat verdachte met een geladen vuurwapen op straat rondloopt en daar geen volledige openheid van zaken over heeft willen geven is dan ook heel zorgelijk en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Door de ernst van het vuurwapenbezit lijkt - zoals de officier van justitie heeft aangevoerd – het bezit van het survivalmes van ondergeschikt belang bij het bepalen van de strafmaat. De rechtbank is echter van oordeel dat ook het bezit van het survivalmes bestraft dient te worden. Bijna dagelijks verschijnen er berichten in de media over het bezit van messen onder minderjarigen, waarbij de messen steeds vaker worden gebruikt en steeds groter lijken te worden. Ook deze ontwikkeling is een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust. Verdachte heeft uitgelegd dat hij het mes bij zich droeg om zichzelf te kunnen verdedigen. Hoewel de rechtbank gelet op de verhalen over de straatcultuur deze verklaring wel herkent, is het dragen van een mes om die reden uiteraard volstrekt ontoelaatbaar. Het dragen van een mes ter zelfverdediging draagt juist bij aan die onveilige straatcultuur. Dit wordt verdachte dan ook als apart strafbaar feit aangerekend. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs ernstige schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor opzetheling van een bromfiets, weerspannigheid en belediging van een ambtenaar gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • adviezen en rapporten van de Raad van 4 maart 2020;
  • rapporten van JBRA van 2 maart 2020;
  • psychologisch rapport Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. [persoon 4] , GZ-psycholoog, op 9 december 2019.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis, naast een stoornis in het gebruik van cannabis. Hij blowt dagelijks en er zijn zorgen omtrent de emotieregulatie, wellicht wijzend op een depressieve stoornis. Ook is er sprake van een achterblijvende sociaal emotionele ontwikkeling. Van deze stoornissen was eveneens sprake ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen).
Vanuit de gedragsstoornis en de achterblijvende sociaal emotionele ontwikkeling is verdachte vooral gericht op het eigen gewin. Hij overschat zijn eigen mogelijkheden en heeft de neiging zichzelf ‘op te blazen’ en te overschreeuwen in contacten met anderen, met name in contact met leeftijdgenoten of op straat. Verdachte is daarbij niet zozeer gericht op het zich conformeren aan de wettelijke regels als wel op het voorkomen van negatieve consequenties voor zichzelf en deze heeft hij, zoals hijzelf aangeeft, verkeerd ingeschat ten tijde van het ten laste gelegde. Het advies is om verdachte het ten laste gelegde in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt momenteel als matig ingeschat. Verdachte heeft (weer) een goed contact met zijn moeder. Hij heeft een dagbesteding en begeleiding in de praktische zaken door de coach, Multi Plus Zorg en de Jeugdreclassering. Verdachte heeft weinig willen vertellen over zijn contacten met anderen in de buurt en niets over het contact tussen hem en de jongen voor wie hij het wapen en de drugs (volgens zijn eigen verklaring) in bewaring heeft gehouden. Dit maakt het moeilijk iets specifieks te zeggen over de relatie tussen beiden. In algemene zin heeft verdachte wel aangegeven dat hij zich onveilig voelde op straat en dat het in zijn beleving van belang was om zich groter te tonen.
Het is van belang dat de huidige ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd, zoals de begeleiding door Multi Plus Zorg, de coaching van Come On! en de begeleiding door de Jeugdreclassering. Daarnaast is het van belang dat de behandeling bij de Waag van de grond gaat komen waarbij zowel gedacht wordt aan individuele therapie gericht op de emotie- en agressieregulatie problematiek van verdachte als aan systemische gesprekken. In het verlengde van de emotieregulatie problematiek zou behandeling gericht op het stoppen met blowen van belang kunnen zijn. Het lijkt een goed idee dit blowen mee te nemen in de doelen en gesprekken bij de Waag, waarbij op termijn een behandeling gericht op het stoppen met blowen overwogen zou kunnen worden. Genoemde behandeling en begeleiding kunnen worden opgelegd binnen de bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank neemt de voorgaande conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
Ter terechtzitting heeft de Raad zijn advies toegelicht. In de afgelopen periode heeft verdachte laten zien dat hij bereid is om mee te werken met de hulpverlening. Hij heeft een prettige houding en hij geeft steeds meer openheid van zaken. Het versterken van de emotieregulatie en het vergroten van de vaardigheden in moeilijke situaties, vindt de Raad op dit moment het belangrijkste voor verdachte. Hij groeit op in een buurt waar hij zich onveilig voelt en waar regelmatig incidenten plaatsvinden op straat. Het is voor verdachte belangrijk dat hij de juiste oplossingen voor zichzelf kiest om uit problemen te blijven. Daarbij is het van belang dat hij zijn emoties leert uiten op een adequate manier, zodat zijn moeder maar ook de begeleiders hem op passende wijze kunnen ondersteunen. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld: dat verdachte naar school gaat volgens zijn rooster, zijn medewerking verleent aan de intake en behandeling bij de Waag, dan wel de Bascule of een vergelijkbare GGZ-instantie, zijn medewerking verleent aan de begeleiding van Come On!, zijn medewerking verleent aan begeleiding vanuit Multiplus Zorg en zich houdt aan de gemaakte afspraken en regels van de wooninstelling. JBRA dient toezicht te houden op het naleven van deze voorwaarden.
JBRA is het eens met het advies van de Raad. Het is bij de hulpverlening bekend dat verdachte snel overvraagd wordt.
Ter zitting heeft de coach van Come On! toegelicht dat verdachte bijna dagelijks blowt. Het is positief dat hij hiermee wil stoppen en dat hij bereid is om hulp te accepteren. Inmiddels zijn de gesprekken bij de Waag stopgezet, omdat er geen match was. Volgens de coach past de behandeling van de Bascule beter bij de problematiek van verdachte.
In beginsel zijn de bewezen verklaarde feiten ernstig genoeg om deze feiten met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. De rechtbank is echter van oordeel dat detentie van verdachte zijn positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorkruisen en houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte bij het plegen van de feiten. De rechtbank vindt het zeer zorgwekkend dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de ten laste gelegde feiten. Onduidelijk is gebleven waarom verdachte met een geladen vuurwapen over straat ging. Hij geeft hierover geen openheid. Duidelijk is wel dat er zorgen zijn over de sociale contacten van verdachte in zijn oude buurt. De rechtbank ziet daarin aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als doel hem er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de Raad geadviseerd om te voorkomen dat verdachte wegzakt in de criminaliteit. Binnen de behandeling die verdachte zal volgen, zal aandacht moeten zijn voor zijn blowproblematiek. Tot slot zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Weliswaar moet ervoor worden gewaakt dat verdachte wordt overvraagd, maar daar staat tegenover dat de feiten te ernstig zijn om te volstaan met een deels voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de raadsman is bepleit. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte, al dan niet met behulp van zijn coach, in staat zal zijn om de op te leggen werkstraf te verrichten.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 18 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-264699-16 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 april 2017 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De officier van justitie en de raadsman hebben zich beiden ook op dat standpunt gesteld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
2(
twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 1 (één) maand, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school en stage gaat volgens zijn (les)rooster;
  • zijn medewerking verleent aan de intake en behandeling bij de Waag, de Bascule of een vergelijkbare GGZ instantie;
  • zijn medewerking verleent aan de begeleiding van Come On!;
  • medewerking verleent aan begeleiding vanuit Multiplus Zorg en zich aan de daar geldende afspraken houdt.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam, d.d. 12 april 2017, gewezen onder parketnummer 13-264699-16 te weten:
werkstraf voor de duur van 25 (vijfentwintig) urensubsidiair 12 (twaalf) dagen jeugddetentie.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopig hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2020.