In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die wordt verweten meer pluimvee te hebben gehouden dan toegestaan op basis van de verleende pluimveerechten. De verdachte had in de jaren 2016 en 2017 een aanzienlijk aantal vleeskuiken-ouderdieren en leghennen gehouden, wat resulteerde in een overschrijding van de op het bedrijf rustende pluimveerechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze overtredingen heeft begaan, wat in strijd is met de Meststoffenwet, die is ontworpen om het mestoverschot te verminderen en het milieu te beschermen.
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke geldboete van € 15.000 geëist, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft deze eis in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte, door opzettelijk meer pluimvee te houden dan toegestaan, niet alleen de wet heeft overtreden, maar ook concurrentievervalsing heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd, waaronder de administratieve vergissing in 2017, en het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 15.000, met een proeftijd van twee jaar. Voor de vastgestelde overtreding is geen aanvullende straf opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.