ECLI:NL:RBAMS:2020:1754

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
13/994053-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke geldboete voor overtreding van pluimveerechten in de plattelandssector

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die wordt verweten meer pluimvee te hebben gehouden dan toegestaan op basis van de verleende pluimveerechten. De verdachte had in de jaren 2016 en 2017 een aanzienlijk aantal vleeskuiken-ouderdieren en leghennen gehouden, wat resulteerde in een overschrijding van de op het bedrijf rustende pluimveerechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze overtredingen heeft begaan, wat in strijd is met de Meststoffenwet, die is ontworpen om het mestoverschot te verminderen en het milieu te beschermen.

De officier van justitie heeft een voorwaardelijke geldboete van € 15.000 geëist, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft deze eis in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte, door opzettelijk meer pluimvee te houden dan toegestaan, niet alleen de wet heeft overtreden, maar ook concurrentievervalsing heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd, waaronder de administratieve vergissing in 2017, en het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 15.000, met een proeftijd van twee jaar. Voor de vastgestelde overtreding is geen aanvullende straf opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994053-19
Datum uitspraak: 6 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
Gevestigd op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2020. Verdachte is op de zitting vertegenwoordigd door [persoon], die verklaar heeft gerechtigd te zijn de maatschap te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, en van wat de vertegenwoordiger van verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat zij in de jaren 2016 en 2017 meer kippen had dan waarvoor zij pluimveerechten bezat.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, op haar bedrijf met kip-nummer [nummer], al dan niet opzettelijk,
- gemiddeld gedurende het kalenderjaar 2016 een groter aantal vleeskuiken-ouderdieren, te weten 34.575 uitgedrukt in pluimvee-eenheden heeft gehouden, dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 17.794 pluimvee-eenheden,
en/of
- gemiddeld gedurende het kalenderjaar 2017 een groter aantal leghennen, te weten 23.900 uitgedrukt in pluimvee-eenheden heeft gehouden dan op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 22.094 pluimvee-eenheden.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 te [plaats], gemeente [gemeente], op haar bedrijf met kip-nummer [nummer], opzettelijk
gemiddeld gedurende het kalenderjaar 2016 een groter aantal vleeskuiken-ouderdieren, te weten 34.575 uitgedrukt in pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 17.794 pluimvee-eenheden
en
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017
gemiddeld gedurende het kalenderjaar 2017 een groter aantal vleeskuiken-ouderdieren, te weten 23.900 uitgedrukt in pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 22.094 pluimvee-eenheden.
De rechtbank leest de in de achtste regel van het ten laste gelegde vermelde “leghennen” als “vleeskuiken-ouderdieren”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feit(en) zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,-voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de draagkracht van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in 2016 opzettelijk veel meer pluimvee gehouden dan waarvoor zij de rechten bezat (een misdrijf). Hiermee heeft verdachte afbreuk gedaan aan het stelsel van de Meststoffenwet, die tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot en de bescherming van de bodem en het milieu. Het handelen van verdachte heeft ook geleid tot concurrentievervalsing, omdat zij kosten heeft bespaard waar andere bedrijven wel kosten hebben gemaakt om aan de vereisten van de Meststoffenwet te voldoen. Verdachte heeft aangevoerd dat zij eind 2016 ineens werd geconfronteerd met de situatie dat er geen rechten meer te leasen waren. Dit doet echter niet af aan de strafbaarheid en valt onder het bedrijfsrisico van verdachte, waarbij een rol speelt dat verdachte volgens eigen zeggen niet bereid was om van de mogelijkheid gebruik te maken rechten te kopen in plaats van te leasen.
Daarnaast heeft verdachte in 2017 niet-opzettelijk – als gevolg van een administratieve vergissing – meer pluimvee gehouden dan waarvoor zij de rechten bezat (een overtreding).
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 januari 2020. Hieruit blijkt dat dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank houdt verder rekening met de huidige situatie van verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat zij nu geen kippen meer houdt. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte € 29.212,03 zal moeten terugbetalen vanwege een onmiddellijk na deze veroordeling vastgesteld bedrag aan wederrechtelijk voordeel.
De rechtbank legt aan verdachte een geheel voorwaardelijke boete op van € 15.000,- voor het door haar gepleegde misdrijf. Gelet op deze straf zal de rechtbank voor de vastgestelde overtreding geen aanvullende straf aan verdachte opleggen.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
  • 9a, 14a, 14b, 14c, 23 en 51 van het Wetboek van Strafrecht
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 20 van de Meststoffenwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
en
de overtreding:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, begaan door een rechtspersoon
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Voor het misdrijf:
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 15.000,-(vijftienduizend euro).
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Voor de overtreding
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2020.