In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaalde huur door een huurder, [eiser], aan de gedaagde partij, [gedaagde], na een eigendomsoverdracht van de verhuurde woning. De huurovereenkomst tussen [eiser] en de vorige eigenaar, [betrokkene], werd op 1 februari 2017 gesloten voor een huurprijs van € 750,00 per maand. Op 14 juli 2017 ging de eigendom van de woning over naar [gedaagde]. De huurcommissie heeft op 8 november 2017 geoordeeld dat de aanvangshuurprijs te hoog was en heeft deze met terugwerkende kracht verlaagd tot € 264,65 per maand. [eiser] heeft vervolgens [gedaagde] gesommeerd om het teveel betaalde huurbedrag over de periode van 1 februari 2017 tot 15 juli 2017 terug te betalen, maar [gedaagde] weigerde dit, stellende dat de vorige eigenaar hiervoor verantwoordelijk was.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verplichting tot terugbetaling van de teveel betaalde huur voortvloeit uit de wet en niet uit de huurovereenkomst. Artikel 7:226 BW, dat de overdracht van rechten en verplichtingen bij eigendomsoverdracht regelt, is in dit geval niet van toepassing, omdat de verbintenis tot terugbetaling niet uit de huurovereenkomst voortvloeit. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] niet verantwoordelijk is voor de terugbetaling van de huur die voor 15 juli 2017 is betaald, omdat deze huur onverschuldigd is betaald aan de vorige eigenaar. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.
Het vonnis is uitgesproken door mr. I.H.J. Konings op 19 maart 2020, en [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 420,00 aan salaris van de gemachtigde, inclusief btw.